Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem? | Als je het goed hebt in deze wereld, maar je wil een arme broeder of zuster niet helpen, hoe kan Gods liefde dan in je wonen? |
Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon. | Je kan nooit twee heren dienen. Want je zal altijd meer van de één dan van de ander houden. Je kan niet God dienen, én Mammon. |
Als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend. | We hebben verdriet, maar toch zijn we altijd blij. We hebben niets, maar toch maken we veel mensen rijk. We hebben niets, maar eigenlijk hebben we alles. |
Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. | Ik zeg bij mijzelf: "Ik ben van de Heer. Daarom zal Hij mij redden." |
Bij het vermeerderen van het goed vermeerderen ook zij die het verteren; en wat is het gewin van de bezitter daarvan anders dan het toezien? | Als iemand rijker wordt, heeft hij ook meer mensen die ervan moeten eten. En wat heeft de eigenaar er dan aan? Hij kan niet anders dan toekijken. |
Ook zag ik, dat al het zwoegen, alsook alle bekwaamheid in het werk, louter naijver is van de een op de ander; ook dit is ijdelheid en najagen van wind. | Ook zag ik dat het harde werken en zwoegen van de mensen alleen maar anderen jaloers maakt. Ook dat is maar lucht en iets teleurstellends. |
Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. | Hij antwoordde: "Als je twee stel kleren hebt, moet je één stel geven aan iemand die geen kleren heeft. En als je eten in huis hebt, moet je dat delen met iemand die niets heeft." |
Het losgeld voor iemands leven is zijn rijkdom, maar de arme krijgt geen bedreiging te horen. | Iemand die rijk is, wordt gedwongen om losgeld te betalen voor zijn leven. Een arm mens wordt niet eens bedreigd. |
Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij verzadigd waren, verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij. | Ik gaf jullie te eten. Ik gaf jullie een prachtig land om te wonen. Maar toen het daar goed met jullie ging, kregen jullie genoeg van Mij. Jullie vergaten Mij. |
Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is. | Wees niet jaloers op wat iemand anders heeft. Je moet niet willen hebben wat al van een ander is: zijn huis, of zijn vrouw, of zijn knecht, of zijn slavin, of zijn koe, of zijn ezel, of iets anders wat van iemand anders is. |
Gerelateerde onderwerpen
Geld
Laat uw wijze van...
Hebzucht
Wie geld liefheeft, wordt...
Begeerte
Dit bedoel ik: wandelt...
Armoede
Jezus zeide tot hem...
Voedsel
Omdat Hij de dorstende...
Tevredenheid
Ik weet wat armoede...
Bijbeltekst van de dag
Een lankmoedig mens overtreft een held,wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt.