Ik heb dorst naar U, de levende God. Wanneer zal ik weer bij U komen? Wanneer zal ik weer vóór U mogen staan? | Met heel mijn hart verlang ik naar u, u bent de God die leven geeft. Wanneer zal ik weer bij u zijn? |
Want de mensen die dorst hadden, heeft Hij te drinken gegeven. En de mensen die honger hadden, heeft Hij meer dan genoeg te eten gegeven. | Aan mensen die dorst hadden, gaf hij te drinken. Aan mensen die honger hadden, gaf hij te eten. Ze kregen meer dan genoeg. |
Op de laatste dag van het feest, de belangrijkste dag, stond Jezus op en riep: "Als je dorst hebt, moet je naar Mij toe komen en drinken!" | Op de laatste, belangrijkste dag van het feest was Jezus in de tempel. Hij riep tegen de mensen: ‘Als je dorst hebt, kom dan bij mij om te drinken!’ |
Jezus antwoordde: "IK BEN dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben." | Jezus zei: ‘Ik ben het brood dat eeuwig leven geeft. Als je bij mij komt, zul je nooit meer honger hebben. Als je in mij gelooft, zul je nooit meer dorst hebben.’ |
Het is heerlijk voor je als je honger en dorst hebt naar rechtvaardigheid. Want je honger zal gestild worden. | Het echte geluk is voor mensen die doen wat God wil, en die dat het allerbelangrijkste vinden. Want God zal hun moeite belonen. |
Maar mensen die hebben gedronken van het water dat Ik hun geef, zullen voor eeuwig geen dorst meer krijgen. Want het water dat Ik hun geef, zal in hen een bron worden waar water uit opborrelt dat eeuwig leven geeft. | Maar als je drinkt van het water dat ik geef, krijg je nooit meer dorst. Want het water dat ik geef, blijft altijd in je. Het geeft je het eeuwige leven. |
Ze zullen nooit meer honger of dorst hebben. Ze zullen nooit meer last hebben van de hitte van de zon. Want het Lam op de troon zal hen als schapen leiden. Hij zal hen meenemen naar de waterbronnen van het leven. En God zal alle tranen van hun ogen afvegen. | Ze zullen geen honger of dorst meer hebben. Ze zullen geen last hebben van de hete wind en de brandende zon. Want het lam, dat vlak bij Gods troon staat, zal hen beschermen. Het lam brengt hen naar een bron met water dat eeuwig leven geeft. En dan zal God al hun tranen drogen. |
God, mijn God, wat verlang ik naar U! Met hart en ziel verlang ik naar U, zoals een dor en droog land verlangt naar water. | God, u bent mijn God! Ik zoek u, met heel mijn hart verlang ik naar u, mijn hele lichaam verlangt naar u. Om mij heen is het dor en droog, nergens vind ik water. |
Want de mensen die moe zijn, vul Ik met nieuwe kracht. De mensen die bedroefd waren, geef Ik nieuwe blijdschap. | Iedereen die dorst heeft, zal ik te drinken geven. Iedereen die geen kracht meer heeft, maak ik weer sterk. |
Ik steek mijn handen naar U uit. Ik verlang naar U, zoals droog land verlangt naar water. | Ik wil bij u zijn, ik verlang naar u, zoals droog land verlangt naar regen. |
Als je goed bent voor anderen, zal het ook met jou goed gaan. Als je anderen helpt, zul je zelf ook geholpen worden. | Als je veel weggeeft, krijg je ook veel terug. Als je anderen te drinken geeft, zul je zelf geen dorst hebben. |