Hij hoorde het en zeide: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. | Maar Jezus, Die dat hoorde, zei tegen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn. |
Geef ons heden ons dagelijks brood. | Geef ons heden ons dagelijks brood. |
Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. | Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen. |
Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. | Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben. |
Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus. | Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus. |
Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. | Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen. |
Houd valsheid en leugentaal verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom, voed mij met het brood, mij toebedeeld. | Houd valsheid en leugentaal ver van mij. En: geef mij geen armoede of rijkdom, voorzie mij van het mij toegewezen deel aan brood. |
Here, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen. | Heere, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen. |
Houd als weduwen in ere, wie waarlijk weduwen zijn. | Houd weduwen die werkelijk weduwen zijn, in ere. |
Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. | Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. |
Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed (woord) hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen. | Laat er geen vuile taal uit uw mond komen, maar wel iets goeds, wat nuttig is tot opbouw, opdat het genade geeft aan hen die het horen. |
Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht. | Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort, door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en Zijn deugd. |
Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. | Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip. |
Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. | Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus. |
En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft. | En wat u betreft, de zalving die u van Hem hebt ontvangen, blijft in u, en u hebt het niet nodig dat iemand u onderwijst; maar zoals deze zalving u onderwijst met betrekking tot alle dingen – en die zalving is waar en is geen leugen – en zoals ze u heeft onderwezen, zo moet u in Hem blijven. |
De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe. | De zegen van de HEERE, die maakt rijk, Hij voegt er geen zwoegen aan toe. |
Een middelaar is niet (de vertegenwoordiger) van één; God echter is één. | En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één. |
Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? | Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. | Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt. |
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. | Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart, dan is God de rots van mijn hart en voor eeuwig mijn deel. |
Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet; want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven. | Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven. |
Eén ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel. | Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. |
Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij verzadigd waren, verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij. | Net als hun weiden raakten zij verzadigd. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich. Daarom hebben zij Mij vergeten. |
De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets; Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij aan rustige wateren. | De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren. |
Ook ieder mens, aan wie God rijkdom en schatten geeft, en die Hij in staat stelt daarvan te eten en zijn deel te krijgen en zich bij zijn zwoegen te verheugen – dat is een gave Gods. | Ook elke mens aan wie God rijkdom en bezittingen geeft en toestaat om daarvan te eten en zijn deel ervan te nemen om zich in zijn zwoegen te verblijden, dat is een gave van God. |