Jullie zeggen altijd “meester” en “Heer” tegen Mij, en terecht, want dat ben Ik ook. | Jullie noemen mij ‘meester’ en ‘Heer’. En dat is goed, want dat ben ik. |
Als Ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. | Ik ben jullie Heer en jullie meester, en toch heb ik jullie voeten gewassen. Daarom moeten jullie ook elkaars voeten wassen. |
Werkelijk, Ik verzeker jullie, een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. | Luister heel goed naar mijn woorden: Een slaaf is niet belangrijker dan zijn meester. En iemand die gestuurd wordt, is niet belangrijker dan degene die hem stuurt. |
Werkelijk, Ik verzeker jullie, wie iemand ontvangt die door Mij gezonden is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. | Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie worden door mij gestuurd. Dus als iemand jullie hartelijk ontvangt, dan ontvangt hij mij. En hij ontvangt niet alleen mij, maar ook God, die mij gestuurd heeft. |
Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. | Ik geef jullie een nieuwe regel: Houd van elkaar. Jullie moeten net zo van elkaar houden als ik van jullie gehouden heb. |
Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn. | Dan zal iedereen kunnen zien dat jullie mijn leerlingen zijn. |