Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des Heren, die zal bestaan. | Mensen maken allerlei plannen. Maar wat de Heer van plan is, gebeurt. |
Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem? | Als je het goed hebt in deze wereld, maar je wil een arme broeder of zuster niet helpen, hoe kan Gods liefde dan in je wonen? |
Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. | Luister goed! Ik zeg jullie dat niet één letter of komma van de wet zal worden afgeschaft voordat de hemel en aarde ophouden te bestaan. Eerst zal alles gebeuren wat er in staat. |
Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. | Want wij leven, bewegen en bestaan dankzij Hem. Dat hebben ook jullie eigen dichters gezegd: 'Wij lijken ook op hem.' |
Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. | Maar voor ons is er maar één God. Dat is de Vader, die alle dingen heeft gemaakt, en voor wie wij gemaakt zijn. En voor ons is er maar één Heer: Jezus Christus. Door Hem heeft God alle dingen gemaakt. Door Hem bestaan ook wij. |
Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. | Daarom geven we nooit op. Ons lichaam wordt wel steeds ouder en zwakker, maar onze geest wordt elke dag gesterkt. |
Looft de Here, want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. | Prijs de Heer, want Hij is goed. Zijn liefde duurt voor eeuwig. |
De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. | De hemel en de aarde zullen ophouden te bestaan. Maar mijn woorden zullen altijd blijven. |
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. | Zelfs als ik zou sterven, bent U alles voor mij. U bent de rots onder mijn voeten. Voor eeuwig bent U alles voor mij. |
Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge. | De Zoon is de 'afbeelding' van God Zelf. In Hem zien we wie God is. In Hem zien we de macht en majesteit van God en het karakter van God. De Zoon zorgt ervoor dat alle dingen bestaan. Want alle dingen bestaan door zijn woord dat één en al kracht is. Eerst heeft de Zoon ervoor gezorgd dat de mensen vergeving konden krijgen voor al hun ongehoorzaamheid aan God. Daarna is Hij naar de hemel gegaan. Daar zit Hij nu naast God op de troon. |
De goddeloze maakt winst die niet gedijt, maar wie gerechtigheid zaait, heeft blijvend gewin. | Wat een slecht mens verdient met zijn slechtheid, zal weer verdwijnen. Maar de beloning van een goed mens blijft bestaan. |
Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. | Net zoals we één geheel met Hem zijn geworden in zijn dood, zijn we ook één geheel met Hem geworden in zijn opstanding uit de dood. Want we weten dat ons oude 'ik' samen met Christus is gekruisigd en gestorven. Daardoor heeft het kwaad geen macht meer over ons. We zijn niet langer slaven van het kwaad. |
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. | Maar alle dingen komen van God, bestaan door God en zijn voor God. Voor Hem is alle eer voor altijd en eeuwig! Amen! Zo is het! |
Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw, groot is uw trouw! | Dankzij Gods eindeloze goedheid zijn we niet allemaal gestorven. Elke morgen is Hij opnieuw goed voor ons! U bent zo trouw! |
Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Eén. | Ik wil jullie het volgende zeggen over het eten van vlees dat aan de afgoden is geofferd. We weten dat er eigenlijk geen andere goden bestaan. Want er is maar één God. |
Want de Here bemint het recht, en Hij verlaat zijn gunstgenoten niet. Voor altoos blijven zij bewaard, maar het nageslacht der goddelozen wordt uitgeroeid. | Want de Heer houdt van rechtvaardigheid. Hij laat zijn vrienden nooit in de steek. Hij zal altijd voor hen zorgen. Maar de familie van slechte mensen zal later niet meer bestaan. |
Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. | De bergen kunnen instorten en de heuvels kunnen wankelen, maar mijn liefde voor jou zal niet ophouden. Mijn vredesverbond met jou zal voor altijd blijven bestaan, zegt de Heer die medelijden met je heeft. |
De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar. | Er zijn ook mensen die het woord horen, maar hun geloof wordt verstikt door de zorgen van de wereld en het verlangen naar geld. Er groeit geen vrucht aan hen. Zij zijn het zaad dat in de distels is gezaaid. |
Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. | U heeft mij gemaakt, mij in de buik van mijn moeder gevormd. Ik prijs U, want het is een wonder hoe U mij heeft gemaakt. Alles wat U heeft gemaakt, is bijzonder. Ik weet dat heel goed. |
Als wedergeborenen niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God. | Want jullie zijn opnieuw geboren. Nu niet uit sterfelijke, menselijke ouders, maar uit God Zelf, door het levende en eeuwige woord van God. |
Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke (tooi) van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God. | Vrouwen, onthoud dat het er niet om gaat dat jullie er van buiten mooi uitzien, met schitterende kapsels, dure sieraden en mooie kleren. Zorg er liever voor dat jullie van binnen mooi zijn. Dat is veel belangrijker. Je bent pas werkelijk mooi als je vriendelijk en rustig bent. Dat is schoonheid die niet verdwijnt. God houdt van zulke schoonheid. |
Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. | Hij heeft jullie vrijgekocht van de zinloze manier van leven die jullie van je voorouders hadden geleerd. Maar onthoud dat jullie niet met goud of zilver zijn vrijgekocht. Jullie zijn vrijgekocht met het kostbare bloed van Christus, het volmaakte Offerlam. |