Aan mensen die dorst hadden, gaf hij te drinken. Aan mensen die honger hadden, gaf hij te eten. Ze kregen meer dan genoeg. | Wie dorst had, gaf Hij te drinken, wie honger had, volop te eten. |
Op de laatste, belangrijkste dag van het feest was Jezus in de tempel. Hij riep tegen de mensen: ‘Als je dorst hebt, kom dan bij mij om te drinken!’ | Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en Hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken!’ |
Jezus zei: ‘Ik ben het brood dat eeuwig leven geeft. Als je bij mij komt, zul je nooit meer honger hebben. Als je in mij gelooft, zul je nooit meer dorst hebben.’ | ‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.’ |
Maar als je drinkt van het water dat ik geef, krijg je nooit meer dorst. Want het water dat ik geef, blijft altijd in je. Het geeft je het eeuwige leven. | Maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft. |
Met heel mijn hart verlang ik naar u, u bent de God die leven geeft. Wanneer zal ik weer bij u zijn? | Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en voor God verschijnen? |
Iedereen die dorst heeft, zal ik te drinken geven. Iedereen die geen kracht meer heeft, maak ik weer sterk. | Wie dorstig zijn, zal Ik verkwikken; wie uitgeput zijn, geef Ik kracht. |
Als je veel weggeeft, krijg je ook veel terug. Als je anderen te drinken geeft, zul je zelf geen dorst hebben. | Een gulle gever zal gedijen, wie te drinken geeft, zal te drinken krijgen. |
Ze zullen geen honger of dorst meer hebben. Ze zullen geen last hebben van de hete wind en de brandende zon. Want het lam, dat vlak bij Gods troon staat, zal hen beschermen. Het lam brengt hen naar een bron met water dat eeuwig leven geeft. En dan zal God al hun tranen drogen. | Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen. |
God, u bent mijn God! Ik zoek u, met heel mijn hart verlang ik naar u, mijn hele lichaam verlangt naar u. Om mij heen is het dor en droog, nergens vind ik water. | God, u bent mijn God, u zoek ik, naar u smacht mijn ziel, naar u hunkert mijn lichaam in een dor en dorstig land, zonder water. |
Het echte geluk is voor mensen die doen wat God wil, en die dat het allerbelangrijkste vinden. Want God zal hun moeite belonen. | Gelukkig wie hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. |
Ik wil bij u zijn, ik verlang naar u, zoals droog land verlangt naar regen. | Ik strek mijn handen naar U uit, dorstig als droge aarde. sela |