Gij toch doet mijn lamp schijnen, de Here, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. | Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE; mijn God doet mijn duisternis opklaren. |
Want Ik, de Here, uw God, grijp uw rechterhand vast; die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. | Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u. |
Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet. | Toen zag God wat zij deden, dat zij zich bekeerden van hun slechte weg. En God kreeg berouw over het kwade dat Hij gezegd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet. |
En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben. | En dit gebod hebben wij van Hem, dat wie God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben. |
Here, God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. | HEERE, God van de legermachten, breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden. |
Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. | Jezus zei tegen haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God. |
Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen. | U gelooft dat God één is; daar doet u goed aan. Maar ook de demonen geloven dit, en zij sidderen. |
Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden, maar wij roemen in de naam van de Here, onze God. | Dezen vertrouwen op strijdwagens en die op paarden, maar wíj zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen. |
Leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God, uw goede Geest geleide mij in een effen land. | Leer mij Uw welbehagen te doen, want U bent mijn God. Laat Uw goede Geest mij leiden in een geëffend land. |
Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. | Als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft? |
Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam. | Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent? U bent immers duur gekocht. Verheerlijk daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn. |
Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben. | Ik ben de HEERE, uw God: ga in Mijn verordeningen, neem Mijn bepalingen in acht en houd die. Heilig Mijn sabbatten, zodat ze tot een teken zijn tussen Mij en u, zodat u weet dat Ik, de HEERE, uw God ben. |
Leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag. | Leid mij in Uw waarheid en leer mij, want U bent de God van mijn heil; U verwacht ik de hele dag. |
En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede. | En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. |
Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige. | Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige. |
En wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God. | En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen, opdat geen vlees voor Hem zou roemen. |
Daarom zijt Gij groot, Here Here, want niemand is U gelijk en geen God is er behalve Gij naar al wat wij met onze oren gehoord hebben. | Daarom bent U groot, Heere God, want er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren gehoord hebben. |
De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God. | De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten. |
Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. | Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. |
Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. | Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat van zijn werken openbaar wordt dat ze in God gedaan zijn. |
Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. | Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. |
Erken dan van harte, dat de Here, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant. | Weet dan in uw hart dat de HEERE, uw God, u gehoorzaamheid bijbrengt zoals een man zijn zoon gehoorzaamheid bijbrengt. |
Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? | Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen! |
Eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. | Al vóór de bergen geboren waren en U de aarde en de wereld voortgebracht had, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U God. |
Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus. | Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus. |