Jullie mogen weeskinderen en weduwen niet slecht behandelen. Als jullie dat toch doen, dan zal Ik, de Heer, naar hen luisteren als zij Mij om hulp roepen. Ik zal woedend zijn en Ik zal ervoor zorgen dat jullie in de oorlog gedood worden. Dan worden júllie vrouwen weduwen en worden júllie kinderen weeskinderen. | Geen enkele weduwe of wees zult gij verdrukken. Indien gij dezen toch verdrukt, voorzeker zal Ik, indien zij luide tot Mij roepen, hun geroep horen, en mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen weduwen worden en uw kinderen wezen. |
Vanuit de hemel hoorde ik een stem luid zeggen: "Dit is de plaats waar God voortaan bij de mensen zal wonen. Zij zullen zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen zijn. Hij zal hun God zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afvegen. En de dood zal er niet meer zijn. Niemand zal nog verdrietig zijn, treuren of pijn hebben. Want de eerste dingen zijn voorbij." | En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. |
Maar God heeft mij altijd geholpen. En dat doet Hij nog steeds. Zo sta ik hier dus en vertel u niets anders dan wat de profeten en Mozes ook al hebben gezegd. Zij zeiden dat de Messias zou lijden. En dat Hij de eerste zou zijn die uit de dood zou opstaan. Ook dat Hij aan het Joodse volk en aan de andere volken het licht van het goede nieuws zou brengen. | Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen. |
Op een keer liep Jezus op de heilige rustdag door een korenveld. Zijn leerlingen begonnen graan te plukken. Toen zeiden de Farizeeërs tegen Hem: "Waarom doen zij iets wat niet mag op de heilige rustdag?" Jezus antwoordde: "Hebben jullie nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden? Dat was in de tijd dat Abjatar hogepriester was. David ging Gods heiligdom binnen, nam de heilige broden mee en at ze op. Dat mocht helemaal niet, want daar mogen alleen de priesters van eten. Ook deelde hij van dat brood uit aan zijn mannen." En Hij zei: "De heilige rustdag is gemaakt voor de mensen. Niet andersom: de mensen zijn niet gemaakt voor de heilige rustdag. Dus is de Mensenzoon ook Heer over de heilige rustdag." | En het geschiedde, dat Hij op de sabbat door de korenvelden ging en zijn discipelen begonnen onder het gaan aren te plukken. En de Farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op de sabbat wat niet mag? En Hij zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen wat David gedaan heeft, toen de nood drong en hij en die met hem waren, honger kregen? Hoe hij onder het hogepriesterschap van Abjatar het huis Gods binnengegaan is en de toonbroden gegeten heeft, waarvan niemand mag eten dan de priesters, en hij ze ook aan degenen, die met hem waren, gegeven heeft? En Hij zeide tot hen: De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat. Alzo is de Zoon des mensen heer ook over de sabbat. |
Er staat in de Boeken, dat een man en zijn vrouw samen één zijn: "Daarom zal een man weggaan bij zijn vader en zijn moeder en van zijn vrouw houden en trouw aan haar zijn. Vanaf dat moment zijn ze één geheel." | Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. |
Maar veel mensen die nu het eerst zijn, zullen straks het laatst zijn. En veel mensen die nu het laatst zijn, zullen straks het eerst zijn. | Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. |
Onthoud goed: waar je rijkdommen zijn, daar zal ook je hart zijn. | Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
Wees niet jaloers op wat iemand anders heeft. Je moet niet willen hebben wat al van een ander is: zijn huis, of zijn vrouw, of zijn knecht, of zijn slavin, of zijn koe, of zijn ezel, of iets anders wat van iemand anders is. | Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is. |
De Heer zal zijn volk sterk maken. De Heer zal zijn volk vrede geven. | De Here zal zijn volk sterkte verlenen, de Here zal zijn volk zegenen met vrede. |
Hij zorgt ervoor dat ze rechtvaardig zijn. Hij beschermt zijn vrienden. | Terwijl Hij waakt over de paden van het recht en de weg zijner gunstgenoten beschermt. |
Ouders zijn blij met een goede zoon. Ze verheugen zich over zijn wijsheid. | De vader van een rechtvaardige verblijdt zich zeer, wie een wijze verwekte, verheugt zich over hem. |
Uw wetten zijn juist en goed. Ze zijn rechtvaardig en zullen voor eeuwig gelden. | Heel uw woord is de waarheid, al uw rechtvaardige verordeningen zijn voor eeuwig. |
Het is beter weinig te hebben, maar eerlijk te zijn, dan rijk te zijn en oneerlijk. | Beter een weinig met gerechtigheid, dan grote inkomsten met onrecht. |
Zo zijn wij dus Gods medewerkers. En jullie zijn Gods akker waarop Híj werkt. Je zou ook kunnen zeggen: Jullie zijn Gods gebouw. | Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij. |
Voor U zijn duizend jaar niet meer dan één enkele dag. Want in een oogwenk zijn ze voorbij. | Want duizend jaren zijn in uw ogen als de dag van gisteren, wanneer hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake. |
Wat zijn Gods wijsheid en kennis toch onbegrijpelijk groot! Wat is het moeilijk om zijn plannen te begrijpen en zijn daden uit te leggen! | O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! |
Oude mensen zijn trots op hun kleinkinderen. En kinderen mogen trots zijn op hun ouders. | De kroon der ouden zijn kindskinderen en de eer der kinderen zijn hun ouders. |
Het is heerlijk voor een volk als de Heer zijn God is. Het is heerlijk voor een land als het door Hem is uitgekozen om zijn eigendom te zijn. | Welzalig het volk, welks God de Here is, de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos. |
Uw goedheid en liefde zijn mijn leven lang bij mij. Ik mag mijn hele leven dicht bij U zijn. | Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen. |
Ga naar de Heer en vraag Hem om zijn kracht. Verlang er altijd naar om dicht bij Hem te zijn. | Vraagt naar de Here en zijn sterkte, zoekt zijn aangezicht bestendig. |
Want we zijn allemaal in één Geest ondergedompeld, zodat we samen één Lichaam werden. Het maakt niet uit of we Joden zijn of van een ander volk zijn. Het maakt ook niet uit of we slaven zijn of vrije mensen. We zijn allemaal vol van dezelfde Geest. | Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt. |
Ga naar de Heer en vraag Hem om zijn kracht. Verlang er altijd naar om dicht bij Hem te zijn. | Vraagt naar de Here en zijn sterkte, zoekt zijn aangezicht bestendig. |
Voor goede mensen zal God goed zijn. Maar de woorden van slechte mensen zijn een bron van ellende. | Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen, maar de mond der goddelozen verbergt geweld. |
Slechte mensen zitten vol leugens en bedrog. Maar mensen die op vrede uit zijn, zijn vol blijdschap. | Bedrog is in het hart van wie kwaad smeden, maar voor wie tot vrede raden, is er vreugde. |
Jeremia zegt: "Genees mij, Heer, dan zal ik weer gezond zijn. Help mij, dan zal ik gered zijn. U prijs ik." | Genees mij, Here, dan zal ik genezen zijn; help mij, dan zal ik geholpen zijn, want Gij zijt mijn lof. |