Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon. | Je kunt niet trouw zijn aan twee bazen tegelijk. Want je zult altijd meer liefde hebben voor de één dan voor de ander. En je zult altijd meer respect hebben voor de één dan voor de ander. Je kunt dus niet tegelijk voor God en voor het geld leven. |
Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken, maar ieder dat van de ander. | Jullie moeten niet alleen aan jezelf denken, maar ook aan anderen. |
Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. | Zorg ervoor dat je niemand iets schuldig bent. Voor jullie geldt alleen deze regel: houd van elkaar. Want als je houdt van de ander, heb je precies gedaan waar het in de wet om gaat. |
Doe niets uit eigenbelang of eigendunk, maar laat in nederigheid de een de ander voortreffelijker achten dan zichzelf. | Jullie moeten jezelf niet beter vinden dan een ander, of opscheppen over jezelf. Nee, jullie moeten bescheiden zijn, en een ander belangrijker vinden dan jezelf. |
En het tweede, hieraan gelijk, is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze. | Daarna komt deze regel: «Van de mensen om je heen moet je evenveel houden als van jezelf.» Dat zijn de twee belangrijkste regels. |
Bemoedig elkaar daarom, en bouw de één de ander op, zoals u trouwens al doet. | Blijf elkaar daarom moed inspreken, en blijf elkaar helpen. |
De een acht de ene dag boven de andere dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn. | Voor sommigen van jullie zijn bepaalde dagen heilig. Voor anderen zijn alle dagen gelijk. Houd vast aan de overtuiging die je hebt. |
Verdraag elkaar en vergeef de een de ander, als iemand tegen iemand anders een klacht heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo moet ook u doen. | Maar accepteer elkaar, en vergeef elkaars fouten. Want Christus heeft ook jullie je fouten vergeven. |
Daarom bent u niet te verontschuldigen, o mens, wie u ook bent die anderen oordeelt, want waarin u de ander oordeelt, veroordeelt u uzelf. U immers die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. | Misschien zegt iemand: ‘Al die dingen gaan niet over mij.’ Maar dan zeg ik tegen hem: Luister, jij oordeelt over andere mensen en je hebt kritiek op hun gedrag. Maar de dingen waar jij kritiek op hebt, die doe je zelf ook. Zo laat je zelf zien dat je straf verdient. |
Pas op dat niemand een ander kwaad met kwaad vergeldt, maar jaag altijd het goede na, én voor elkaar én voor allen. | Als iemand je kwaad doet, doe hem dan geen kwaad terug. Maar wees goed voor elkaar en voor iedereen. |
Er is één Wetgever, namelijk Hij Die kan zalig maken én te gronde richten. Maar wie bent u, die over de ander oordeelt? | Maar er is er maar één die wetten maakt en als rechter een oordeel uitspreekt, en dat is God. Hij beslist over leven en dood. Wie zijn jullie dan, dat jullie oordelen over anderen en kritiek hebben op hun gedrag? |
En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden. | Hij is de redder die God gestuurd heeft. Er is niemand anders op de wereld die ons kan redden. |
Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. | In de wet staat: «Vermoord niemand. Ga niet vreemd. Steel niet. Verlang niet naar iets dat van een ander is.» Deze en alle andere regels kunnen in één zin gezegd worden: «Van de mensen om je heen moet je evenveel houden als van jezelf.» |
Want als zij vallen, helpt de één zijn metgezel overeind. Maar wee die ene die valt, terwijl er geen tweede is om hem overeind te helpen. | Als één van beiden valt, dan helpt de ander hem weer overeind. Maar als je alleen bent, kan niemand je weer overeind helpen. |
Wie bent u, dat u de huisslaaf van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, gaat alleen zijn eigen heer aan. Hij zal echter staande gehouden worden, want God is bij machte hem staande te houden. | Wie beoordeelt of een slaaf zijn werk goed doet? Alleen zijn eigen meester. Net zo worden wij alleen door onze Heer beoordeeld. En hij zorgt ervoor dat ieder van ons vasthoudt aan zijn geloof. |
Laat daarom ieder van ons zijn naaste behagen ten goede, tot opbouw. | Ieder van ons moet doen wat goed is voor de ander en wat de ander helpt. |
Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere. | Dit weet ik zeker: door de dood en opstanding van Jezus Christus, onze Heer, liet God zien hoeveel hij van ons houdt. En niets kan dat veranderen: geen engel, geen geest, geen machthebber, geen mens of macht op aarde of in de hemel. Want wat er ook gebeurt, vandaag of in de toekomst, of we nu leven of sterven: God houdt van ons! |
IJzer scherpt men met ijzer, zo scherpt een man het gezicht van zijn naaste. | Mensen worden wijzer door met elkaar om te gaan, net zoals messen scherper worden door ze aan elkaar te slijpen. |
En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat in de boeken geschreven stond, overeenkomstig hun werken. En de zee gaf de doden die in haar waren. Ook de dood en het rijk van de dood gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, ieder overeenkomstig zijn werken. | Voor de troon van God stonden alle mensen die gestorven waren, belangrijke en onbelangrijke mensen. Ze waren teruggehaald uit het land van de dood. Ook de zee had de mensen teruggegeven die verdronken waren. Er werden boeken opengedaan waarin de goede en slechte daden van mensen opgeschreven stonden. En alle doden werden beoordeeld op hun daden. Ook het boek van het leven werd geopend. |
U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar, noch zijn dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is. | Verlang niet naar iets dat van een ander is. Blijf af van zijn huis, zijn vrouw, zijn slaaf of slavin, zijn koe of zijn ezel, en van al zijn bezit. |
Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. | Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Ja, maar niet alles is goed. Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Ja, maar alleen als je daarmee ook de anderen helpt. |
Daarom moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders! | Weet dat de Heer de enige God is. Vergeet dat nooit! Hij alleen is God, boven in de hemel en hier beneden op de aarde. Hij, en niemand anders! |
Verder zag ik van al het zwoegen en alle bekwaamheid bij het werk, dat het iemand afgunst oplevert van zijn naaste. Ook dat is vluchtig en najagen van wind. | Ik zag dat de mensen hard werken en hun uiterste best doen. Want ze willen niet dat anderen het beter hebben dan zijzelf. Daarom werken ze zo hard. Maar ook daar heb je niets aan, je bereikt er niets mee. |
Heb elkaar hartelijk lief met broederlijke liefde. Ga elkaar voor in eerbetoon. | Houd van elkaar zoals broers en zussen van elkaar houden. Laat altijd zien dat je respect hebt voor de ander. |
En wanneer u staat te bidden, vergeef als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft. | En als je aan het bidden bent, vergeef dan een ander zijn fouten. Dan zal je hemelse Vader ook jouw fouten vergeven. |