Op God rust mijn heil en mijn eer, mijn sterke rots, mijn schuilplaats is in God. | Bij God is mijn redding en mijn eer, mijn machtige rots, mijn schuilplaats is God. |
De Almachtige, die wij niet begrijpen, is groot van kracht en recht; Hij, die groot is in gerechtigheid, buigt haar niet. | De Ontzagwekkende, die wij niet kunnen vatten, is groot door zijn kracht en door zijn recht; rechtvaardig is Hij, het recht schendt Hij niet. |
Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen. | Hij die u roept is trouw en komt zijn belofte na. |
Wie haat verbergt, is een leugenlip; wie laster verbreidt, is een dwaas. | Wie heimelijk haat is een huichelaar, wie openlijk lastert een dwaas. |
Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. | Onze God is in de hemel, Hij doet wat Hem behaagt. |
Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. | Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij! |
Wie wijs van hart is, neemt geboden aan, maar wie dwaas van lippen is, komt ten val. | Een wijze laat zich gezeggen, een blaaskaak komt ten val. |
En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. | Dit getuigenis luidt: God heeft ons eeuwig leven geschonken en dat leven is in zijn Zoon. |
Alles is schoon aan u, mijn liefste, zonder enig gebrek zijt gij. | Vriendin, aan jou is alles mooi, niets ontsiert je schoonheid. |
Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is. | Dit zeg Ik daarover: zweer helemaal niet, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning. |
Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. | Wie is in staat de mens te kennen, behalve de geest van de mens? Zo is alleen de Geest van God in staat om God te kennen. |
De wijnstok is verdord en de vijgeboom is verwelkt; granaatappelboom, ook palm en appelboom, alle bomen des velds zijn verdord. Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht. | De wijnstok is verdroogd, de vijgenboom verdord; granaatappel, dadelpalm en appelboom, ja alle bomen zijn verdord. Verdord is ook de vreugde bij de mensen. |
Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. | De Geest van God herkent u hieraan: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus als mens gekomen is, komt van God. Iedere geest die dit niet belijdt, komt niet van God; dat is de geest van de antichrist, waarvan u hebt gehoord dat hij zal komen – nu al is hij in de wereld. |
De verlossing is van de Here, uw zegen zij over uw volk. sela | Bij U, HEER, is redding, uw zegen rust op uw volk. sela |
De vreze des Heren is het begin der wijsheid en het kennen van de Hoogheilige is verstand. | Wijsheid begint met ontzag voor de HEER, inzicht is vertrouwdheid met de Heilige. |
En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. | De HEER God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ |
Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. | Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. |
Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen. | Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen! |
Want het leven is mij Christus en het sterven gewin. | Want voor mij is leven Christus en sterven winst. |
Hij openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, en het licht woont bij Hem. | Hij onthult diepe, verborgen dingen, Hij weet wat in duister is gehuld, en het licht woont bij Hem. |
Zoekt de Here, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. | Zoek de HEER nu Hij zich laat vinden, roep Hem terwijl Hij nabij is. |
Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij. | Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heer is nabij. |
Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. | Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. |
Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here. | Het loon van de zonde is de dood, maar de genade die God schenkt is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer. |
Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. | Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. |