Goede mensen hebben het vaak moeilijk. Maar de Heer redt hen steeds weer. | Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hem de Here. |
Jezus keek hen aan en zei: ‘Als het van mensen afhangt, kan niemand gered worden. Maar het hangt van God af. En voor God is alles mogelijk.’ | Jezus zag hen aan en zeide: Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God. |
Als je hard werkt, heb je daar voordeel van, maar als je alleen maar praat, blijf je arm. | In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn, maar het gepraat der lippen leidt enkel tot gebrek. |
De dingen die we om ons heen zien, zijn niet belangrijk. Het gaat om de dingen die we nog niet zien. Want alle zichtbare dingen zullen verdwijnen, maar de dingen die we nu nog niet zien, zijn eeuwig. | Daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig. |
Mensen maken plannen voor hun leven, maar de Heer bepaalt wat er gebeurt. | Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de Here bestiert zijn gang. |
Maar er is er maar één die wetten maakt en als rechter een oordeel uitspreekt, en dat is God. Hij beslist over leven en dood. Wie zijn jullie dan, dat jullie oordelen over anderen en kritiek hebben op hun gedrag? | Eén is wetgever en rechter, Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven. Maar wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt? |
Jezus deed wat God wilde. Ook Mozes deed wat God wilde, toen hij Gods volk hielp. Maar Jezus heeft van God wel meer eer gekregen dan Mozes. Zo gaat dat: niet iedereen krijgt evenveel eer. Denk bijvoorbeeld aan iemand die een huis bouwt. De bouwer krijgt meer eer dan het gebouw. Of denk aan God. Hij heeft alles gemaakt, en daarom krijgt hij de meeste eer. | Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. |
Als de Heer met zijn adem over het gras blaast, dan verdroogt het, en de bloemen gaan dood. Gras verdroogt, bloemen gaan dood, en de mensen zullen sterven. Maar de woorden van onze God verliezen nooit hun kracht. | Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand. |
Alle eer is voor u, Heer. Niet voor ons, maar voor u alleen, want u bent trouw en goed. | Niet ons, o Here, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. |
Mensen bedenken zelf wat ze willen doen, maar de Heer bepaalt wat er gebeurt. | Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des Heren, die zal bestaan. |
Iedereen die gelooft en gedoopt wordt, zal gered worden. Maar iedereen die niet gelooft, zal door God gestraft worden. | Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. |
Ellende maakt mensen verdrietig, maar vriendelijke woorden maken hen gelukkig. | Kommer in het hart van de mens buigt het neder, maar een goed woord verblijdt het. |
Waarom bestaat die wet dan eigenlijk? De wet liet mensen zien welke slechte dingen ze deden. De wet was dus nuttig, totdat Christus kwam. Want over hem gaat de belofte. God heeft zelf die belofte aan Abraham gegeven. Maar met de wet ging het anders. Want de wet kwam pas via Gods engelen en via Mozes bij het volk. | Een middelaar is niet (de vertegenwoordiger) van één; God echter is één. |
Dit moest Habakuk opschrijven: ‘Het loopt slecht af met mensen die kwaad doen. Maar mensen die goed doen en trouw zijn aan God, zullen in leven blijven.’ | Zie, opgeblazen, niet recht, is zijn ziel in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. |
Dwaze mensen worden meteen woedend, maar wijze mensen blijven altijd rustig. | De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop, maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren. |
Je hebt niets aan een vrouw die alleen maar lief en mooi is, want haar schoonheid zal verdwijnen. Maar een vrouw met eerbied voor de Heer moet je waarderen. | Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. |
Een volk dat goed en eerlijk leeft, krijgt respect, maar een slecht volk wordt niet geëerd. | Gerechtigheid verhoogt een volk, maar zonde is een schandvlek der natiën. |
Denk niet dat ik vrede kom brengen op aarde. Nee, ik breng geen vrede, maar vijandschap. | Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. |
Maar ik niet! Ik zal u met offers danken, en een lied voor u zingen. Alles wat ik beloof, zal ik doen. Want alleen u, Heer, brengt redding! | Maar ik, met lofzegging wil ik aan U offeren; wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des Heren. |
Niemand wordt gelukkig van gestolen geld, maar eerlijkheid redt mensen van de dood. | Schatten, door goddeloosheid verkregen, doen geen nut, maar gerechtigheid redt van de dood. |
Dan zal de Heer jullie rijk en gelukkig maken, zoals hij beloofd heeft. Dan lenen jullie geen geld meer van andere volken, maar vragen zij geld aan jullie. Dan heersen andere volken niet meer over jullie, maar dan heersen jullie over hen. | Wanneer de Here, uw God, u zegent, zoals Hij u beloofd heeft, dan zult gij aan vele volken lenen, maar zelf zult gij niet ter leen ontvangen; gij zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet heersen. |
Vrolijke gedachten houden je gezond, maar sombere gedachten maken je ziek. | Een vrolijk hart bevordert de genezing, maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren. |
De wereld gaat voorbij. En ook het verlangen naar dingen in de wereld gaat voorbij. Maar wie doet wat God wil, zal eeuwig leven. | En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid. |
Dit is dus waar het om gaat: geloof, vertrouwen en liefde. Dat moet steeds het belangrijkste in ons leven zijn. Maar het allerbelangrijkste is de liefde. | Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde. |
Als je je laat leiden door je slechte verlangens, dan wil je alleen maar verkeerde dingen doen. Maar als je je laat leiden door de heilige Geest, dan wil je alleen maar goede dingen doen. | Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. |