Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem. | Vrienden, luister goed naar wat ik zeg. Dankzij Jezus wil God onze fouten vergeven. Ook alle fouten die volgens de wet van Mozes niet vergeven kunnen worden. Als je in Jezus gelooft, dan word je gered. |
Wees niet afgunstig op een man van geweld en verkies geen enkele van zijn wegen, want de Here verafschuwt de verkeerde, maar met de oprechten gaat Hij vertrouwelijk om. | Wees niet jaloers op iemand die geweld gebruikt. Word niet zo slecht als hij. De Heer vindt het afschuwelijk als mensen kwaad doen. Hij straft slechte mensen. Hij laat hen in de steek als ze andere mensen belachelijk maken. Maar de Heer blijft trouw aan goede mensen. Die maakt hij gelukkig, die geeft hij liefde. |
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. | De mensen liepen hem voorbij, ze deden alsof hij niet bestond. Hij wist wat pijn was, hij wist wat ziekte was. Hij liet zich liever niet aan de mensen zien. |
De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen – en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig. | Slechte mensen moeten stoppen met hun verkeerde leven, oneerlijke mensen moeten niet langer slechte plannen maken. Ze moeten terugkomen bij de Heer, onze God. Hij zal hun alles vergeven, en hij zal weer voor hen zorgen. |
Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd. | Toen Job dat hoorde, scheurde hij van verdriet zijn kleren kapot. Hij knipte zijn hoofd helemaal kaal, en liet zich van ellende op de grond vallen. Hij zei: ‘Ik had niets toen ik geboren werd. Ik zal ook niets hebben als ik begraven word. De Heer heeft mij alles gegeven, en de Heer heeft alles weer van mij afgenomen. Toch blijf ik de Heer danken!’ |
Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen, en Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak ze, en Hij gaf ze aan de discipelen om ze aan de schare voor te zetten. En zij aten en werden allen verzadigd en het overschot werd door hen opgeraapt: twaalf manden met brokken. | Toen nam Jezus het brood en de vis. Hij keek omhoog naar de hemel en dankte God voor het voedsel. Daarna brak hij het brood en de vis in stukken. Hij gaf het aan de leerlingen, en zij deelden het uit aan de mensen. Alle mensen konden eten zo veel als ze wilden. Het eten dat overbleef, werd verzameld. Het waren twaalf manden vol. |
En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om; ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden! | Toen trokken ze Jezus zijn kleren uit en deden hem een rode mantel aan. Ze maakten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. En ze gaven hem een stok in zijn rechterhand. Ze knielden voor hem en zeiden spottend: ‘Wij groeten u, koning van de Joden!’ |
Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. | De inwoners van Jeruzalem zullen zeggen: ‘Wij zingen van vreugde, we juichen voor de Heer. Want hij leerde ons om eerlijk en goed te leven, en hij maakte van Jeruzalem een veilige en prachtige stad! Onze stad is zo mooi als de kroon van een koning, zo mooi als de sieraden van een bruid.’ |
Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. | En dat heeft hij ook laten zien! Hij liet jullie honger lijden in de woestijn. Toen gaf hij jullie manna te eten, voedsel dat jullie niet kenden. Zo wilde hij jullie leren dat een mens niet alleen leeft van brood, maar ook van de woorden die de Heer spreekt. |
Gezegend is de man die op de Here vertrouwt, wiens betrouwen de Here is; hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen. | Maar als je op mij vertrouwt en bij mij hulp zoekt, zul je gelukkig zijn. Dan lijk je op een boom aan het water. De wortels van zo’n boom groeien tot in de rivier. Zo’n boom heeft geen last van de hete zomer, zijn bladeren blijven altijd groen. En hij geeft ieder jaar vruchten, ook in jaren van droogte. |
Gerelateerde onderwerpen
Lijden
Doch de God van...
Rechtvaardigheid
Wie gerechtigheid en liefde...
Jezus
Jezus zag hen aan...
Vergeving
Wie een overtreding bedekt...
Vertrouwen
Vertrouw op de HERE...
Leven
De HERE zal u...
Bijbeltekst van de dag
De dwaas versmaadt de tucht van zijn vader,maar wie de terechtwijzing ter harte neemt, is verstandig.