Want Ik, je Heer God, grijp jou bij je hand. Ik zeg tegen je: Wees niet bang. Ik help je. | Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u. |
Maar als je een bedelaar iets geeft, zorg er dan voor dat je linkerhand niet weet wat je rechterhand doet. Zo is het geheim wat je gedaan hebt. En je Vader, die de verborgen dingen ziet, zal je er openlijk voor belonen. | Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
Ik wil altijd dicht bij U zijn. Met U naast me kan mij niets gebeuren. | Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet. |
Israël, wees niet bang, want Ik ben met je. Kijk niet angstig rond, want Ik ben je God. Ik maak je sterk. Ik help je. Ik houd je stevig vast en Ik kom voor je op. | Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt. |
Niet met hun wapens hebben ze dit land veroverd. Niet hun eigen kracht heeft hen geholpen. Maar úw handen en úw kracht en úw liefde hebben dat gedaan, omdat U van hen houdt. | Want zij hebben het land niet door hun zwaard in bezit genomen en hún arm heeft hun geen verlossing gegeven, maar Uw rechterhand, Uw arm en het licht van Uw aangezicht, omdat U hun goedgezind was. |
U beschermde me als een schild en U hielp mij. Dankzij uw goedheid ben ik machtig geworden. U heeft de weg voor mij gebaand. Ik kon gaan zonder te struikelen. | Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven, Uw rechterhand heeft mij ondersteund, Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven, mijn enkels hebben niet gewankeld. |
Toen de Heer Jezus dit tegen hen had gezegd, werd Hij meegenomen naar de hemel. Daar is Hij naast God gaan zitten. | De Heere dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God. |
U wijst me de weg naar het leven. Het is heerlijk om dicht bij U te zijn. U bent voor altijd een goede God! | U maakt mij het pad ten leven bekend; overvloed van blijdschap is bij Uw aangezicht, lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, voor altijd. |
Ze trokken Hem zijn kleren uit en deden Hem een paarse mantel om. Ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ook gaven ze Hem een rieten stok als staf in de hand. Toen vielen ze voor Hem op hun knieën en zeiden spottend: "We groeten U, koning van de Joden!" | En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden! |
God heeft Hem nu een heel belangrijke plaats gegeven. God had beloofd om de Heilige Geest aan de mensen te geven. Dat is nu gebeurd: Jezus heeft de Heilige Geest van de Vader over ons uitgestort. Dat is wat jullie hier zien en horen. | Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet en hoort. |
De Zoon is de 'afbeelding' van God Zelf. In Hem zien we wie God is. In Hem zien we de macht en majesteit van God en het karakter van God. De Zoon zorgt ervoor dat alle dingen bestaan. Want alle dingen bestaan door zijn woord dat één en al kracht is. Eerst heeft de Zoon ervoor gezorgd dat de mensen vergeving konden krijgen voor al hun ongehoorzaamheid aan God. Daarna is Hij naar de hemel gegaan. Daar zit Hij nu naast God op de troon. | Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand had gebracht, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen. |