Je kan beter wijsheid hebben dan goud. Je kan beter verstand bezitten dan zilver. | Hoeveel beter is het, wijsheid te verkrijgen dan goud, hoeveel verkieslijker is het, verstand te verwerven dan zilver! |
De woorden van een goed mens zijn als zuiver zilver. Maar de gedachten van een slecht mens zijn weinig waard. | Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen; het hart der goddelozen is weinig waard. |
U maakt ons zoals U ons hebben wil. Net zoals in de smelt-oven zilver wordt gezuiverd, zo maakt U ons zuiver door moeilijkheden heen. | Want Gij hebt ons getoetst, o God, ons gelouterd, gelijk men zilver loutert. |
Als andere mensen je prijzen, is dat beter dan rijk zijn. Als andere mensen je waarderen, is dat beter dan zilver en goud. | Een goede naam is verkieslijker dan veel rijkdom, gunst is beter dan zilver en goud. |
Jullie mogen geen andere goden hebben, maar alleen Mij. Jullie mogen geen gouden of zilveren goden maken. | Gij zult naast Mij geen goden maken; noch van zilver noch van goud zult gij ze u maken. |
Hij heeft jullie vrijgekocht van de zinloze manier van leven die jullie van je voorouders hadden geleerd. Maar onthoud dat jullie niet met goud of zilver zijn vrijgekocht. Jullie zijn vrijgekocht met het kostbare bloed van Christus, het volmaakte Offerlam. | Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. |
Want wat de andere volken aanbidden, is machteloos. Het zijn gewoon stukken hout die mensen uit het bos hebben gekapt. Ze hebben er met een beitel een vorm aan gegeven en die met zilver en goud versierd. Ze zetten ze daarna met spijkers vast, zodat ze niet kunnen omvallen. Zo staan ze daar. Het zijn net vogelverschrikkers, want spreken kunnen ze niet. Ze moeten gedragen worden, want ze kunnen niet zelf lopen. Wees niet bang voor zulke goden, want ze doen geen kwaad. Maar ze doen ook niets goeds! | Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, – arbeid van werkmanshanden met de bijl – met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet. |