Maar U, HEER, zetelt voor eeuwig, uw troon staat vast van geslacht op geslacht. | Heer, U bent voor eeuwig Koning. U zal door alle eeuwen heen blijven regeren. |
Loof de HEER, want Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw. | Prijs de Heer, want Hij is goed. Zijn liefde duurt voor eeuwig. |
God heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven, en ook heeft Hij de mens inzicht in de tijd gegeven. Toch kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden. | Maar Hij heeft het zó gemaakt, dat alles op zijn tijd goed is. Ook heeft Hij de mensen een besef van de eeuwigheid gegeven. Maar toch kunnen ze niets begrijpen van wat God vanaf het begin tot aan het einde heeft gedaan. |
De HEER zal mij altijd beschermen. HEER, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los. | De Heer zal alles tot een goed einde brengen. Heer, uw liefde duurt voor eeuwig. U laat mij nooit los. |
Toen zei de HEER God: ‘Nu is de mens aan Ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil Ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven.’ Daarom stuurde Hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde waaruit hij was genomen te gaan bewerken. | En de Heer God zei: "De mens is nu net als Wij geworden. Want nu weet hij wat goed en wat kwaad is. Daarom mag hij nu niet meer van de boom van eeuwig leven eten. Want zo mag hij geen eeuwig leven krijgen." Daarom stuurde de Heer God hem weg uit de tuin van Eden. Hij moest de aarde gaan bewerken waaruit hij was ontstaan. |