Gij, die de Here liefhebt, haat het kwade; Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten bewaart, redt hen uit der goddelozen hand. | Alle mensen die de Heer liefhebben, moeten het kwaad haten. De Heer beschermt zijn volk, hij beschermt de mensen die hem trouw zijn. Hij redt hen uit de macht van zijn vijanden. |