Op de dag dat ik vrees, vertrouw ík op U. | Maar als ik bang ben, vertrouw ik op U. |
Tot uw ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot uw grijsheid toe zal Ík u dragen; Ík heb het gedaan en Ík zal u opnemen, Ík zal dragen en redden. | En Ik blijf jullie dragen totdat jullie oud en grijs geworden zijn. Want Ik ben altijd Dezelfde en Ik verander niet. Ik heb jullie gedragen en Ik zal jullie blijven dragen. Ik zal jullie optillen, dragen en redden. |
Maar ik, met dankzegging zal ik U offers brengen; wat ik beloofd heb, zal ik nakomen. Het heil is van de HEERE! | Maar ik zal U prijzen. Wat ik U beloofd heb, zal ik ook doen. Want U redt mijn leven. |
Daarna hoorde ik de stem van de Heere. Hij zei: Wie zal Ik zenden? Wie zal er voor Ons gaan? Toen zei ik: Zie, hier ben ik, zend mij. | Toen hoorde ik de Heer zeggen: "Wie zal Ik sturen? Wie zal voor Ons gaan?" Ik antwoordde: "Hier ben ik. Stuur mij." |
Ik zal voor de HEERE zingen in mijn leven, ik zal voor mijn God psalmen zingen, mijn leven lang. | Ik zal voor de Heer zingen, zolang ik leef. Ik zal voor mijn God liederen zingen, zolang ik besta. |
Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u. | De mensen van wie Ik houd, voed Ik ook streng op. Wees dus ijverig en ga weer leven zoals Ik het wil. |
Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt. | Israël, wees niet bang, want Ik ben met je. Kijk niet angstig rond, want Ik ben je God. Ik maak je sterk. Ik help je. Ik houd je stevig vast en Ik kom voor je op. |
In God prijs ik Zijn woord, op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou een schepsel mij kunnen doen? | Ik vertrouw op U, mijn God, en ik prijs uw woord. Omdat ik op U vertrouw, hoef ik voor niemand bang te zijn. Wat zou een mens mij kunnen doen? |
Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom weer naar u toe. | Ik zal jullie niet als weeskinderen achterlaten. Ik kom naar jullie toe. |
Ik verwacht de HEERE, mijn ziel verwacht Hem en ik hoop op Zijn woord. | Ik verwacht dat de Heer me zal helpen. Ik vertrouw op Hem en op zijn woord. |
Ik zal het huis van Juda versterken, en het huis van Jozef zal Ik verlossen. Ik zal hen terugbrengen, want Ik heb Mij over hen ontfermd. Zij zullen zijn alsof Ik hen niet verstoten had. Ik ben immers de HEERE, hun God: Ik zal hen verhoren! | Ik zal het koninkrijk Juda sterk maken. Ik zal het koninkrijk Israël redden. Ik zal hen terugbrengen omdat Ik medelijden met hen heb. Ik zal weer voor hen zorgen. Het zal weer net als vroeger worden, alsof Ik hen nooit heb verlaten. Want Ik ben hun Heer God. Ik zal hen redden als ze Mij om hulp roepen. |
Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig. | Ik bewaar uw woord in mijn hart, zodat ik niet verkeerd tegen U zal doen. |
Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek, want ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik verkeer. | Dat zeg ik niet omdat ik ergens tekort aan zou hebben. Want ik heb geleerd om altijd genoeg te hebben, wát er ook gebeurde. |
Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden. | Maar geloof Mij: het is beter voor jullie dat Ik wegga. Want als Ik niet wegga, kan de Helper niet naar jullie toe komen. Maar als Ik wel wegga, kan Ik Hem naar jullie toe sturen. |
Ik ben gezocht door hen die naar Mij niet vroegen, Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten. Tegen het volk dat Mijn Naam niet aanriep heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik. | De Heer zegt: "Ik ben gevonden door mensen die niet naar Mij vroegen. Ik zei aldoor 'Kijk, hier ben Ik, hier ben Ik!' tegen het volk dat Mij niet aanbad." |
Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u. | De Heer zegt: "Ik leer je hoe je moet leven. Ik geef je raad en Ik ben altijd bij je." |
Ik zal wandelen op ruime baan, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. | Ik zal in vrijheid kunnen leven als ik U gehoorzaam ben. |
Want Ik ben de HEERE, uw God, Die uw rechterhand vastgrijpt en tegen u zegt: Wees niet bevreesd, Ik help u. | Want Ik, je Heer God, grijp jou bij je hand. Ik zeg tegen je: Wees niet bang. Ik help je. |
Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela | Maar tenslotte vertelde ik U dat ik U ongehoorzaam was geweest. Ik verborg niets voor U. Ik vertelde U alles wat ik verkeerd had gedaan. Toen vergaf U het mij en U deed mijn schuld weg. |
Ik zal de HEERE loven met heel mijn hart, ik zal al Uw wonderen vertellen. | Heer, ik prijs U met mijn hele hart. Ik zal iedereen over al uw wonderen vertellen. |
Want ben ik nu bezig mensen te overtuigen, of God? Of probeer ik mensen te behagen? Als ik immers nog mensen behaagde, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn. | Probeer ik met mijn boodschap mensen te plezieren, of God te plezieren? Probeer ik het mensen naar de zin te maken? Nee. Als ik zou proberen om mensen te plezieren, zou ik geen echte dienaar van Jezus zijn. |
Genees mij, HEERE, en ik zal genezen worden, verlos mij, en ik zal verlost worden, want U bent mijn lofzang. | Jeremia zegt: "Genees mij, Heer, dan zal ik weer gezond zijn. Help mij, dan zal ik gered zijn. U prijs ik." |
Ik zal U loven met een oprecht hart, wanneer ik Uw rechtvaardige bepalingen geleerd heb. | Ik prijs U uit het diepst van mijn hart als ik zie hoe goed uw wetten zijn. |
Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen; hoe kan ik dan begerig naar een jonge vrouw kijken? | Ik had met mijn ogen een verbond gesloten: ik had plechtig besloten niet naar de meisjes te kijken. |
Ik heb de weg van de waarheid gekozen, Uw bepalingen heb ik mij voor ogen gesteld. | Ik wil me aan de waarheid houden. Daarom gehoorzaam ik uw wetten. |