Des daags zal de Here zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens. | Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ’s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven. |
De Here is mijn kracht en mijn schild; op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen. Daarom juicht mijn hart en loof ik Hem met mijn lied. | De HEER is mijn kracht en mijn schild, op Hem vertrouwde mijn hart, ik werd geholpen en mijn hart jubelde, Hem wil ik loven in mijn lied. |
Psalmzingt de Here, want Hij heeft grootse dingen gedaan; dit worde bekendgemaakt op de ganse aarde. | Zing een lied voor de HEER, machtig zijn zijn daden. Laat heel de aarde dit weten. |
Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. | Laat Christus’ woorden in al hun rijkdom in u wonen; onderricht en vermaan elkaar in alle wijsheid, zing voor God met heel uw hart psalmen, hymnen en liederen die de Geest u vol genade ingeeft. |
Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen, of er was een lofzang onder mijn tong. | Toen mijn mond Hem aanriep, lag een lofzang op mijn tong. |
Ik zal de Here zingen, zolang ik leef, ik zal mijn God psalmzingen, zolang ik ben. | Voor de HEER wil ik zingen zolang ik leef, een lied voor mijn God zolang ik besta. |
Ik wil de Here te allen tijde prijzen, bestendig zij zijn lof in mijn mond. | De HEER wil ik prijzen, elk uur van de dag, mijn mond is altijd vol van zijn lof. |
Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed (woord) hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen. | Laat geen verderfelijke taal over uw lippen komen, maar alleen goede en waar nodig opbouwende woorden, die goeddoen aan wie ze hoort. |
Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser. | Laten de woorden van mijn mond U behagen, de overpeinzingen van mijn hart U bekoren, HEER, mijn rots, mijn bevrijder. |
Maar ik, met lofzegging wil ik aan U offeren; wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des Heren. | Maar ik zal mijn stem in dank verheffen en U offers brengen; mijn geloften los ik in. Het is de HEER die redt! |
Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. | Ik besef: mijn enig bezit is de HEER, al mijn hoop is op Hem gevestigd. |
Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsen en ons bekeren tot de Here. | Laten we ons leven onderzoeken en doorvorsen, laten we terugkeren naar de HEER. |
Gij, Here, zetelt tot in eeuwigheid, uw troon staat van geslacht tot geslacht. | Maar U, HEER, zetelt voor eeuwig, uw troon staat vast van geslacht op geslacht. |
Zingt Gode, psalmzingt zijn naam, baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht. Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen, God in zijn heilige woning. | Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor Hem die door de vlakten rijdt. HEER is zijn naam! Jubel als Hij verschijnt: vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf. |
Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. | Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. |
Alles is schoon aan u, mijn liefste, zonder enig gebrek zijt gij. | Vriendin, aan jou is alles mooi, niets ontsiert je schoonheid. |
Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. | Jezus is de steen die door u, de bouwlieden, is verworpen, maar die nu de hoeksteen geworden is. |
De genade van de Here Jezus Christus zij met ulieder geest. | De genade van de Heer Jezus Christus zij met u. |
Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, elke morgen zijn zij nieuw, groot is uw trouw! | De HEER bewijst zijn liefde: wij zijn nog in leven! Zijn ontferming kent geen einde. Elke morgen schenkt Hij nieuwe weldaden. – Veelvuldig blijkt uw trouw! |
Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. | Onderwerp u dus aan God, en verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten. |
Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. | Als de HEER het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwers; als de HEER de stad niet bewaakt, vergeefs doet de wachter zijn ronde. |
Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht? Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er. | Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen? Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar. |
Leg mij als een zegel aan uw hart als een zegel aan uw arm. Want sterk als de dood is de liefde onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht, haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed des Heren. | Draag mij als een zegel op je hart, als een zegel op je arm. Sterk als de dood is de liefde, beklemmend als het dodenrijk de hartstocht. De liefde is een vlammend vuur, een vuurgloed van de HEER. |
Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. | Ga ontucht uit de weg! Geen enkele andere zonde die een mens kan begaan tast het lichaam aan, maar wie ontucht pleegt zondigt tegen het eigen lichaam. |