Mijn lippen zullen vrolijk zingen, wanneer ik psalmen voor U zal zingen, mijn ziel, die U verlost hebt. | Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij hebt verlost. |
HEERE, God van de legermachten, breng ons terug; doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden. | Here, God der heerscharen, herstel ons, doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden. |
De HEERE verlost de ziel van Zijn dienaren; allen die tot Hem de toevlucht nemen, worden niet schuldig verklaard. | De Here verlost de ziel van zijn knechten, allen die bij Hem schuilen, zullen niet boeten. |
Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk. Keer tot Mij terug, want Ik heb u verlost. | Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. |
Genees mij, HEERE, en ik zal genezen worden, verlos mij, en ik zal verlost worden, want U bent mijn lofzang. | Genees mij, Here, dan zal ik genezen zijn; help mij, dan zal ik geholpen zijn, want Gij zijt mijn lof. |
Zij roepen en de HEERE hoort, Hij redt hen uit al hun benauwdheden. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, Hij verlost de verbrijzelden van geest. | Roepen zij, dan hoort de Here, en Hij redt hen uit al hun benauwdheden. De Here is nabij de gebrokenen van hart en Hij verlost de verslagenen van geest. |
Deze ellendige riep en de HEERE hoorde; Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. | Deze ellendige hier riep en de Here hoorde, Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. |
In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade. | En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade. |
De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal. Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal Zich over u verblijden met gejuich. | De Here, uw God, is in uw midden, een held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel. |
Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden. | Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden. |
En Hij gaf onderwijs op de sabbat in één van de synagogen. En zie, er was een vrouw die achttien jaar lang een geest had die haar ziek maakte en zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten. En toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij Zich en zei tegen haar: Vrouw, u bent verlost van uw ziekte. En Hij legde de handen op haar en zij werd onmiddellijk weer opgericht en verheerlijkte God. En het hoofd van de synagoge, die verontwaardigd was dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zei tegen de menigte: Er zijn zes dagen waarop men moet werken. Kom dan daarop en laat u genezen, maar niet op de dag van de sabbat. De Heere dan antwoordde hem en zei: Huichelaar, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn os of ezel van de voederbak los en leidt hem weg om hem te laten drinken? En moest dan deze vrouw, die een dochter van Abraham is en die de satan, zie, nu achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de dag van de sabbat? En toen Hij dit zei, stonden al Zijn tegenstanders beschaamd en de hele menigte was blij om alle heerlijke dingen die door Hem gebeurden. | Hij was bezig te leren in een der synagogen op sabbat. En zie, er was een vrouw, die reeds achttien jaren een geest van zwakheid had en verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid; en Hij legde haar de handen op, en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God. Maar de overste der synagoge, het kwalijk nemende, dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zeide tot de schare: Zes dagen zijn er, waarop gewerkt moet worden, komt dàn om u te laten genezen en niet op de sabbatdag. Maar de Here antwoordde hem en zeide: Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag? En toen Hij dit zeide, schaamden zich al zijn tegenstanders, en de gehele schare verheugde zich over al de heerlijke dingen, die door Hem geschiedden. |