Zegen wie u vervolgen. Zegen hen en vervloek hen niet. | Als mensen je in moeilijkheden brengen, bid dan voor hen. Vraag God niet om hen te straffen, maar bid voor hen. |
De zegen van de HEERE, die maakt rijk, Hij voegt er geen zwoegen aan toe. | Van hard werken alleen word je niet rijk, je hebt de zegen van de Heer nodig. |
Het heil is van de HEERE; Uw zegen is over Uw volk. Sela | Heer, alleen u bent mijn redder. U geeft geluk en vrede aan mensen die u trouw zijn. |
Vergeld geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegen daarentegen, omdat u weet dat u daartoe geroepen bent, opdat u zegen zult beërven. | Als iemand je kwaad doet, doe hem dan geen kwaad terug. Als je wordt uitgescholden, scheld dan niet terug. Jullie zijn uitgekozen om goed te doen. Wens mensen dus het goede toe. Dan zal God ook goed voor jullie zijn. |
Ik zal hun en het gebied rond Mijn heuvel een zegen geven, en Ik zal de regen op zijn tijd doen neerdalen. Regens van zegen zullen er zijn. | De Israëlieten zullen wonen rondom mijn heilige berg. Daar zal het goed met hen gaan. Ik zal op tijd regen geven, zodat hun grond vruchtbaar wordt. |
De herinnering aan de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van goddelozen zal wegteren. | Aan goede mensen blijft iedereen met vreugde denken, maar slechte mensen worden voor altijd vergeten. |
Uit dezelfde mond komen zegen en vervloeking voort. Dit behoort niet zo te zijn, mijn broeders. | Uit één mond komen dus mooie woorden, maar ook afschuwelijke woorden. Dat is niet goed, vrienden! |
Maar Ik zeg tegen u die dit hoort: Heb uw vijanden lief; doe goed aan hen die u haten. Zegen hen die u vervloeken, en bid voor hen die u belasteren. | Jezus zei tegen de mensen die naar hem luisterden: ‘Je moet van je vijanden houden. Wees goed voor de mensen die je haten. Spreek met respect over de mensen die je uitschelden. Bid voor de mensen die je slecht behandelen.’ |
Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus. | Alle eer aan God, de Vader van onze Heer Jezus Christus! Hij heeft ons vanuit de hemel gezegend. Want hij heeft ons de heilige Geest gegeven, omdat we bij Christus horen. |
Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen. | Dit zeg ik daarover: Je moet ook van je vijanden houden. En je moet bidden voor de mensen die jou in moeilijkheden brengen. |
En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten. | Denk eraan: Iemand die weinig zaait, zal ook weinig oogsten. Iemand die veel zaait, zal ook veel oogsten. |
Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn. | Jullie moeten het heel anders doen. Breng maar eens een tiende deel van jullie oogst naar de tempel, zodat de priesters weer te eten hebben. Dan zullen jullie zien dat ik jullie beloon! Dan zal ik weer water uit de hemel laten stromen. Ik zal jullie weer een grote oogst geven. |
Want ik bevrijdde de ellendige die om hulp riep, en de wees die geen helper had. De zegen van hem die verloren ging, kwam over mij; en het hart van de weduwe deed ik vrolijk zingen. | Want ik hielp arme en machteloze mensen, ik beschermde kinderen zonder vader. Aan weduwen gaf ik steun, mensen met wie het slecht ging, waren mij dankbaar. |
God zegent ons en alle einden der aarde zullen Hem vrezen. | Laat hij ons steeds weer gelukkig maken. Dan zal iedereen hem eren, iedereen, op de hele aarde. |
Zegeningen rusten er op het hoofd van de rechtvaardige, maar geweld overdekt de mond van de goddelozen. | Goede mensen zullen lang en gelukkig leven. Slechte mensen verbergen hun misdaden met mooie woorden. |
Een zegenende ziel wordt verzadigd, en wie te drinken geeft, die zal ook te drinken krijgen. | Als je veel weggeeft, krijg je ook veel terug. Als je anderen te drinken geeft, zul je zelf geen dorst hebben. |
De HEERE zal Zijn volk kracht geven, de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede. | De Heer zal zijn volk sterk maken, hij zal zijn volk vrede geven. |
Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en zegende hen. En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel. | Toen nam Jezus de leerlingen mee de stad uit, tot bij het dorp Betanië. Hij stak zijn armen uit en zegende hen. En terwijl hij dat deed, ging hij weg. God haalde hem naar de hemel. |
U immers zegent de rechtvaardige, HEERE; U omringt hem met goedgunstigheid als met een schild. | Heer, u maakt goede mensen gelukkig. U bent goed, u zult hen beschermen. |
U moet de HEERE, uw God, dienen. Dan zal Hij uw brood en uw water zegenen. Ik zal ziekte uit uw midden doen wijken. | Vereer alleen mij, de Heer, jullie God. Dan zal ik zorgen dat jullie eten en drinken hebben, en dat jullie gezond blijven. |
En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. | God zegende de zevende dag. Hij maakte van die dag een bijzondere dag. Want op die dag was hij klaar met de schepping en rustte hij uit van al zijn werk. |
De lieflijkheid van de Heere, onze God, zij over ons; bevestig het werk van onze handen over ons, ja, het werk van onze handen, bevestig dat. | Heer, onze God, laat ons zien hoe goed u bent. Help ons bij wat we doen, ja, help ons bij alles wat we doen! |
De weg van de HEERE is kracht voor de oprechte, maar de ondergang voor hen die onrecht bedrijven. | De Heer beschermt mensen die eerlijk leven, maar hij vernietigt mensen die kwaad doen. |
Och HEERE, breng toch heil; och HEERE, geef toch voorspoed. Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE. | Heer, help ons en red ons. Heer, maak ons gelukkig! Wij bidden om vrede en geluk voor alle mensen die naar de tempel komen omdat ze vertrouwen op de Heer. |
En nadat Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, en Hij zegende ze, brak ze en gaf ze aan de discipelen om aan de menigte voor te zetten. En zij aten en werden allen verzadigd. Wat zij overhadden van de stukken brood, werd opgeraapt: twaalf manden. | Toen nam Jezus het brood en de vis. Hij keek omhoog naar de hemel en dankte God voor het voedsel. Daarna brak hij het brood en de vis in stukken. Hij gaf het aan de leerlingen, en zij deelden het uit aan de mensen. Alle mensen konden eten zo veel als ze wilden. Het eten dat overbleef, werd verzameld. Het waren twaalf manden vol. |