Toen mijn mond Hem aanriep,
lag een lofzang op mijn tong.
lag een lofzang op mijn tong.
Ik bad tot God
en ik zong een lied om hem te eren.
en ik zong een lied om hem te eren.
Ik riep tot Hem met mijn mond,
en Hij werd geroemd door mijn tong.
en Hij werd geroemd door mijn tong.
Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen,
of er was een lofzang onder mijn tong.
of er was een lofzang onder mijn tong.
Ik had de Heer nog maar nét om hulp geroepen,
of ik kon Hem al danken.
of ik kon Hem al danken.