Ik zal hun wandaden vergeven en aan hun zonden zal Ik niet meer denken.
Dan vergeef ik hun fouten, en vergeet ik hun zonden.
Want Ik zal wat hun ongerechtigheden betreft genadig zijn en aan hun zonden en hun wetteloos gedrag beslist niet meer denken.
Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden,
en hun zonden zal Ik niet meer gedenken.
en hun zonden zal Ik niet meer gedenken.
Ik zal al hun ongehoorzaamheid vergeven. Ik zal er zelfs niet meer aan denken.