Ik zag dat de mensen hard werken en hun uiterste best doen. Want ze willen niet dat anderen het beter hebben dan zijzelf. Daarom werken ze zo hard. Maar ook daar heb je niets aan, je bereikt er niets mee. | Ook zag ik, dat al het zwoegen, alsook alle bekwaamheid in het werk, louter naijver is van de een op de ander; ook dit is ijdelheid en najagen van wind. |
Je kunt maar beter met z’n tweeën zijn dan alleen. Want samen bereik je meer dan in je eentje. | Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben bij hun zwoegen. |
Als één van beiden valt, dan helpt de ander hem weer overeind. Maar als je alleen bent, kan niemand je weer overeind helpen. | Want, indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op; maar wee de éne, die valt zonder dat een metgezel hem opricht! |
Als iemand alleen is, kan hij zich niet goed verdedigen. Maar samen kun je een tegenstander aan. Samen ben je sterker. Net als een touw dat gemaakt is uit drie losse touwen. Dat trek je niet zomaar stuk. | Kan iemand er één overweldigen, twee zullen tegenover hem kunnen standhouden; en een drievoudig snoer wordt niet spoedig verbroken. |