‘Houd Me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ | Maar Jezus zei tegen haar: ‘Houd me niet vast, want ik moet omhooggaan naar de Vader. En jij moet aan mijn vrienden gaan vertellen dat ik gezegd heb: ‘Ik ga omhoog naar mijn Vader, die ook jullie Vader is. Ik ga naar mijn God, die ook jullie God is.’’ |
Toen ze Hem over het water zagen lopen, dachten ze dat Hij een geestverschijning was en ze schreeuwden het uit. Ze hadden Hem allemaal gezien en raakten in paniek. Maar Hij sprak hen meteen aan en zei: ‘Houd moed! Ik ben het, wees niet bang.’ | Toen hij de boot voorbij wilde gaan, zagen de leerlingen hem op het water lopen. Ze dachten dat het een geest was, en schreeuwden het uit van schrik. Alle leerlingen zagen hem en ze waren vreselijk bang. Maar Jezus zei: ‘Rustig maar, ik ben het. Jullie hoeven niet bang te zijn.’ |
Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je. Blijf geen wraakzucht of wrok koesteren, maar heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER. | Haat andere mensen niet. Als je boos bent op een ander, moet je dat tegen hem zeggen. Want als je boos op hem blijft of hem gaat straffen, word je zelf gestraft. Houd evenveel van de mensen om je heen als van jezelf. Ik ben de Heer. |
Als jullie de woorden van de HEER, jullie God, ter harte nemen, als jullie doen wat goed is in zijn ogen en al zijn geboden en wetten gehoorzamen, zal ik jullie met geen van de kwalen treffen waarmee ik Egypte heb gestraft. Ik, de HEER, ben het die jullie geneest. | Jullie moeten goed naar mij luisteren, want ik ben de Heer, jullie God. Jullie moeten doen wat ik wil. Jullie moeten je houden aan mijn wetten en regels. Dan zullen jullie niet de ziektes krijgen die ik naar de Egyptenaren gestuurd heb. Ik ben de Heer. Ik zorg ervoor dat jullie gezond blijven. |
Moet je door het water gaan – Ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien. | Als je door water heen moet, zal ik bij je zijn. Als je rivieren oversteekt, zul je niet verdrinken. Als je door vuur loopt, zul je niet verbranden. De vlammen zullen je geen pijn doen. |
Jezus zei: ‘Ik zal nog een korte tijd bij u zijn, dan ga Ik naar Hem die Mij gezonden heeft.’ | Jezus zei: ‘Ik zal nog maar een korte tijd bij jullie zijn. Daarna ga ik terug naar degene die mij gestuurd heeft.’ |
Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld. | Jullie moeten naar alle volken gaan, zodat iedereen mijn leerling kan worden. Jullie moeten de mensen dopen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest. Leer de mensen om zich te houden aan alles wat ik jullie verteld heb. En vergeet nooit: ik ben altijd bij jullie, totdat de nieuwe wereld komt. |
In mijn bangste uur vertrouw ik op U. | Ik ben bang, maar ik vertrouw op u. |
Toen stond Job op, hij scheurde zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal en wierp zich ter aarde. En hij zei: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik tot de aarde terugkeren. De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.’ | Toen Job dat hoorde, scheurde hij van verdriet zijn kleren kapot. Hij knipte zijn hoofd helemaal kaal, en liet zich van ellende op de grond vallen. Hij zei: ‘Ik had niets toen ik geboren werd. Ik zal ook niets hebben als ik begraven word. De Heer heeft mij alles gegeven, en de Heer heeft alles weer van mij afgenomen. Toch blijf ik de Heer danken!’ |
Maar dit is de waarheid: het is goed voor jullie dat Ik ga, want als Ik niet ga zal de pleitbezorger niet bij jullie komen, maar als Ik weg ben, zal Ik Hem naar jullie zenden. | Luister, dit is de waarheid: het is alleen maar goed voor jullie dat ik wegga. Want anders kan jullie helper, de heilige Geest, niet komen. Ik zal hem naar jullie toe sturen als ik bij God ben. |
Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die Hij ons bewezen heeft in Christus Jezus, onze Heer. | Dit weet ik zeker: door de dood en opstanding van Jezus Christus, onze Heer, liet God zien hoeveel hij van ons houdt. En niets kan dat veranderen: geen engel, geen geest, geen machthebber, geen mens of macht op aarde of in de hemel. Want wat er ook gebeurt, vandaag of in de toekomst, of we nu leven of sterven: God houdt van ons! |
Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen? | De Heer is bij mij, daarom ben ik niet bang. Mensen kunnen me geen kwaad doen. |
Wie heimelijk haat is een huichelaar, wie openlijk lastert een dwaas. | Als je roddelt over anderen, ben je schijnheilig. Als je iemand beledigt, ben je een dwaas. |
Wee degene die de strijd aanbindt met Hem door wie hij gevormd is – een potscherf tussen de potscherven. Zegt de klei soms tegen wie hem vormt: ‘Wat ben je eigenlijk aan het maken?’ of: ‘Deze pot heeft niet eens oren!’ | Ik heb ook de mensen gemaakt. De mensen kunnen daarom geen kritiek op mij hebben. Klei zegt toch ook niet tegen de pottenbakker: ‘Wat maak jij eigenlijk?’ Of: ‘Dat vind ik niet mooi!’ |
Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie zal het kennen? Ik, de HEER, ben het die het hart doorgrondt, die nieren toetst, die ieder naar zijn levenswandel beloont, aan ieder geeft wat hij verdient. | Niemand ziet hoe mensen van binnen zijn. Maar ik, de Heer, ken de mensen. Ik weet wat ze denken. Ik weet hoe slecht ze van binnen zijn, ik zie dat ze altijd het verkeerde willen. Ik beloon het goede en ik straf het kwade. Zo krijgt ieder mens wat hij verdient. |
Moeten we nu vaststellen dat de wet hetzelfde is als de zonde? Absoluut niet. Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’ | Moeten we de conclusie trekken dat de wet en de zonde hetzelfde zijn? Nee, natuurlijk niet! Maar het zit zo: Door de wet leerden de mensen wat zonde is. Want de wet verbiedt alle verkeerde verlangens. Zo leerden de mensen die verlangens kennen. |
U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. Ik loof U om het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat U gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. | U maakte mij in de buik van mijn moeder. Elk deel van mijn lichaam hebt u gevormd. Ik dank u daarvoor. Want het is een wonder, zoals ik gemaakt ben. Alles wat u maakt, is een wonder. Dat weet ik heel goed. |
Wie geduldig is, geeft blijk van groot inzicht, wie onbesuisd is, stapelt dwaasheid op dwaasheid. | Als je geduldig bent, ben je wijs, maar als je snel boos wordt, ben je dom. |
Bij U schuil ik, U bent mijn schild, in uw woord stel ik mijn hoop. | Bij u ben ik veilig, u beschermt me. Ik hoop dat u doet wat u beloofd hebt. |
Voor de HEER wil ik zingen zolang ik leef, een lied voor mijn God zolang ik besta. | Ik zal zingen voor de Heer, zolang ik leef. Ik zal zingen voor mijn God, zolang ik besta. |
Behoed mij, God, ik schuil bij u. | Bescherm mij, God, bij u ben ik veilig. |
Uw richtlijnen zijn mijn eeuwig bezit, ze zijn de vreugde van mijn hart. | Ik heb alleen maar uw woorden, en daar ben ik heel blij mee. Dat is mijn enige bezit, voor altijd. |
De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn? | De Heer helpt mij altijd, hij is als een licht in het donker. Ik ben voor niemand bang. Bij de Heer ben ik veilig, daarom heb ik geen angst. |
Bij God is mijn redding en mijn eer, mijn machtige rots, mijn schuilplaats is God. | De Heer redt mij, hij geeft me kracht. Bij hem ben ik veilig, want hij is machtig. Bij hem vind ik bescherming. |
Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven. | Bovendien heeft de wet niets meer over ons te zeggen. Want Christus is voor ons gestorven aan het kruis. En met hem is ons oude ik gestorven. We zijn nieuwe mensen geworden. Christus, de Zoon van God, houdt van ons en leeft in ons. Nu wordt ons leven niet meer beheerst door de wet, maar door God! |