‘Goed,’ zei de Heer, ‘doe wat je wilt met alles wat Job bezit. Maar hemzelf moet je met rust laten.’ Toen ging Satan weg. | De HEERE zei tegen de satan: Zie, alles wat hij heeft, is in uw hand; alleen naar hemzelf mag u uw hand niet uitsteken. En de satan ging weg van het aangezicht van de HEERE. |
Jezus ging zitten en riep de twaalf leerlingen bij zich. Hij zei: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet zichzelf op de laatste plaats zetten. En hij moet alle anderen dienen.’ | En Hij ging zitten, riep de twaalf en zei tegen hen: Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen zijn en een dienaar van allen. |
Ook Jozef moest op reis. Hij ging van Nazaret in Galilea naar Betlehem in Judea. Want hij kwam uit de familie van David, en David kwam uit Betlehem. Jozef ging samen met Maria naar Betlehem. Maria zou met Jozef gaan trouwen, en ze was zwanger. | Ook Jozef ging op weg, van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om ingeschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was. |
De andere leerling ging nu ook het graf in. Toen hij de doeken daar zo zag liggen, geloofde hij dat Jezus was opgestaan. In de heilige boeken stond al dat Jezus moest opstaan uit de dood. Maar dat hadden de leerlingen nog niet begrepen. | Toen ging ook de andere discipel, die het eerst bij het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde. Want zij kenden de Schrift nog niet dat Hij uit de doden moest opstaan. |
Toen nam Jezus de leerlingen mee de stad uit, tot bij het dorp Betanië. Hij stak zijn armen uit en zegende hen. En terwijl hij dat deed, ging hij weg. God haalde hem naar de hemel. | Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en zegende hen. En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel. |
Toen de Heer Jezus dat gezegd had, liet God hem naar de hemel gaan. Daar ging Jezus naast God zitten, aan de rechterkant. | De Heere dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God. |
Want ik hielp arme en machteloze mensen, ik beschermde kinderen zonder vader. Aan weduwen gaf ik steun, mensen met wie het slecht ging, waren mij dankbaar. | Want ik bevrijdde de ellendige die om hulp riep, en de wees die geen helper had. De zegen van hem die verloren ging, kwam over mij; en het hart van de weduwe deed ik vrolijk zingen. |
Nadat Job voor zijn vrienden gebeden had, liet de Heer een nieuwe tijd voor Job beginnen. Toen ging het veel beter met hem. De Heer gaf hem zelfs twee keer zo veel bezit als vroeger. | En de HEERE bracht een omkeer in het levenslot van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden. De HEERE vermeerderde alles wat Job bezeten had tot het dubbele toe. |
Jezus zei: ‘Dat is goed. Je bent beter geworden dankzij je geloof.’ Op datzelfde moment kon de man weer zien. Hij ging met Jezus mee, op weg naar Jeruzalem. | En Jezus zei tegen hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En meteen werd hij ziende en volgde Jezus op de weg. |
Het hele volk liet zich dopen. Ook Jezus werd gedoopt. Toen hij na de doop aan het bidden was, ging de hemel open. Uit de hemel kwam de heilige Geest naar Jezus toe, in de vorm van een duif. En Gods stem klonk uit de hemel: ‘Jij alleen bent mijn Zoon. Mijn liefde voor jou is groot.’ | En het geschiedde, toen al het volk gedoopt was, en Jezus ook gedoopt was en aan het bidden was, dat de hemel geopend werd, en dat de Heilige Geest op Hem neerdaalde in lichamelijke gedaante als een duif. En er kwam een stem uit de hemel die zei: U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen! |
Waarom bestaat die wet dan eigenlijk? De wet liet mensen zien welke slechte dingen ze deden. De wet was dus nuttig, totdat Christus kwam. Want over hem gaat de belofte. God heeft zelf die belofte aan Abraham gegeven. Maar met de wet ging het anders. Want de wet kwam pas via Gods engelen en via Mozes bij het volk. | En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één. |
Op een keer liepen Jezus en zijn leerlingen door de korenvelden. Het was die dag sabbat. De leerlingen van Jezus plukten koren om iets te eten. De farizeeën zeiden tegen Jezus: ‘Kijk nou! Waarom doen uw leerlingen iets dat op sabbat verboden is?’ Maar Jezus zei tegen hen: ‘Jullie weten toch wel wat David ooit gedaan heeft, toen hij en zijn mannen erge honger hadden? Dat was in de tijd dat Abjatar priester was. David ging de tempel in en hij at van het offerbrood. Alleen priesters mogen dat eten. Maar David at dat brood toch, en zijn mannen deden dat ook.’ Jezus zei verder: ‘De sabbat is gemaakt voor de mens. De mens is niet gemaakt voor de sabbat. Ik ben de Mensenzoon. Ik bepaal wat je op sabbat mag doen.’ | En het gebeurde dat Hij op een sabbat door de korenvelden ging; en Zijn discipelen begonnen onder het lopen aren te plukken. En de Farizeeën zeiden tegen Hem: Zie, waarom doen zij op de sabbat iets wat niet geoorloofd is? En Hij zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen wat David deed toen hij in nood verkeerde, en hij honger had, en zij die bij hem waren? Hoe hij het huis van God binnengegaan is ten tijde van Abjathar, de hogepriester, en de toonbroden gegeten heeft, die niemand mag eten behalve de priesters, en ze ook gegeven heeft aan hen die bij hem waren? En Hij zei tegen hen: De sabbat is gemaakt ter wille van de mens, niet de mens ter wille van de sabbat. Daarom, de Zoon des mensen is Heere, óók van de sabbat. |
Toen we gingen geloven, vertrouwden we op Christus, zonder te twijfelen. Dat geloof moeten we vasthouden, want alleen dan blijven we bij Christus horen. | Want wij hebben deel aan Christus gekregen, als wij tenminste het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden. |
Wij vertrouwen op u, Heer, en we houden ons aan uw wet. Wij verlangen naar u, steeds noemen we uw naam. | Ook in de weg van Uw oordelen, HEERE, hebben wij U verwacht; naar Uw Naam en naar Uw gedachtenis gaat het verlangen van onze ziel uit. |
De herders gingen terug naar hun schapen. Ze eerden God en dankten hem voor alles wat ze gezien en gehoord hadden. Want alles was precies zoals de engel gezegd had. | En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was. |
Ik ben niet bang, ook al is er gevaar, ook al is het donker om mij heen. Want u bent bij mij, Heer. U beschermt me, u geeft mij moed. | Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. |
Maar wij zijn fout geweest. We gingen tegen uw wetten in, en we gehoorzaamden u niet. We verzetten ons tegen u, en we deden niet wat u van ons vraagt. We hielden ons niet aan uw regels. | Wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen. |
Alle gelovigen gingen met elkaar om als mensen van één familie. Ze kregen van de apostelen uitleg over Jezus. En ze kwamen steeds bij elkaar om te bidden en om met elkaar het brood te delen. | En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden. |
En daarna heb ik jullie naar dit mooie land gebracht. Ik gaf jullie meer dan genoeg te eten. Jullie hadden alles wat je nodig had. Maar toen werden jullie trots, en jullie vergaten mij. | Net als hun weiden raakten zij verzadigd. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich. Daarom hebben zij Mij vergeten. |
We hebben Gods liefde leren kennen toen we in Christus gingen geloven. Gods liefde is in ons. God is liefde. Iedereen die in liefde leeft, hoort voor altijd bij God. En God blijft voor altijd in hem. | En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd. God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem. |
Overal in Judea, Galilea en Samaria konden de volgelingen van Jezus nu in vrede leven. Met hulp van de heilige Geest gingen er steeds meer mensen geloven. De kerk groeide, en alle gelovigen leefden zoals de Heer het wilde. | De gemeenten dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden vrede en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de Heilige Geest en namen in aantal toe. |
Jezus is een veel belangrijkere hogepriester dan de hogepriesters op aarde, want hij is hogepriester in de hemel. Dankzij Jezus geldt voortaan Gods nieuwe, betere afspraak met de mensen. God had beloofd dat het zo zou gebeuren. | Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. |
Toen de gelovigen dat hoorden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heer Jezus. Daarna legde Paulus zijn handen op hun hoofd, en zo kregen ze de heilige Geest. Die zorgde ervoor dat ze in verschillende talen gingen spreken. In al die talen vertelden ze over de plannen van God. | En nadat zij dat gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van de Heere Jezus. En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en profeteerden. |
De heilige Geest was in Jezus gekomen. Hij liet Jezus naar de woestijn gaan, weg van de Jordaan. In de woestijn probeerde de duivel om Jezus te laten zondigen. Veertig dagen lang at Jezus niets. Toen de veertig dagen voorbij waren, had hij erge honger. | Jezus, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest naar de woestijn geleid, waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en ten slotte, toen die voorbij waren, kreeg Hij honger. |
De Heer zegt: ‘Volk van Israël, denk eens na over hoe jullie leven. Denk eens aan de wet die ik jullie lang geleden gaf. Ik heb jullie de weg gewezen. Ik beloofde dat jullie in vrede zouden leven als jullie het goede zouden doen. Maar jullie zeiden: ‘Dat doen we niet.’’ | Zo zegt de HEERE: Ga staan op de wegen, en zie, vraag naar de aloude paden, waar toch de goede weg is, en bewandel die. Dan zult u rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij bewandelen die niet. |