Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen; hoe kan ik dan begerig naar een jonge vrouw kijken? | Ik had met mijn ogen een verbond gesloten, hoe zou ik dan een maagd hebben aangezien? |
Waar het goed vermeerdert, vermeerderen zij die het opeten. Welk voordeel hebben dan de bezitters ervan, behalve dat hun ogen ernaar kunnen kijken? | Bij het vermeerderen van het goed vermeerderen ook zij die het verteren; en wat is het gewin van de bezitter daarvan anders dan het toezien? |
En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan. | En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen. |
Laten wij onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laten wij terugkeren tot de HEERE! | Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsen en ons bekeren tot de Here. |
Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft. | Doch de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar Hij gelegen heeft. |
Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding. | Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. |
En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig. | De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! |
Maar de HEERE zei tegen Samuel: Kijk niet naar zijn uiterlijk en ook niet naar de hoogte van zijn gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. | Doch de Here zeide tot Samuël: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan. |
Onderzoek uzelf of u in het geloof bent, beproef uzelf. Of weet u niet van uzelf dat Jezus Christus in u is? Of het moet zijn dat u op enigerlei wijze verwerpelijk bent. | Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk. |
En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. | En wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars, een somber gelaat; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar, om zich aan de mensen te vertonen, wanneer zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. |
Laten je ogen recht vooruitkijken en je oogleden zich recht vóór je houden. | Laten uw ogen voorwaarts blikken en uw oogopslag rechtuit zijn. |