Een lankmoedig mens overtreft een held, wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt. | Een geduldig man is beter dan een dappere held, en wie zijn geest beheerst, is beter dan wie een stad inneemt. |
Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat. | Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt. |
Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. | Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel, ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd. |
Weet (dit) wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn. | Zo dan, mijn geliefde broeders, ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn. |
Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken. | Hij heeft alles op zijn tijd mooi gemaakt. Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens het werk dat God gedaan heeft, van het begin tot het eind kan doorgronden. |
Het is een valstrik voor een mens ondoordacht „heilig” te roepen, en pas na gedane geloften te overwegen. | Het is een valstrik voor een mens ondoordacht een heilige gelofte te doen, en pas daarna de gedane geloften te overwegen. |
Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper. | Lieg niet tegen elkaar, aangezien u de oude mens met zijn daden uitgetrokken hebt, en de nieuwe mens aangetrokken hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft. |
Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? | Daarom zeggen wij met goede moed: De Heere is voor mij een Helper en ik zal niet vrezen. Wat zal een mens mij doen? |
Wees goedsmoeds in tijd van voorspoed, maar denk op de kwade dag: ook deze heeft God gemaakt evenzeer als die; immers kan de mens van de toekomst niets ontdekken. | Geniet op de dag van voorspoed van het goede, maar bedenk op de dag van tegenspoed dat God zowel de ene als de andere gemaakt heeft, zodat de mens niet kan doorgronden iets wat na hem zijn zal. |
Vóór de val is het hart van de mens hoogmoedig, maar ootmoed gaat vooraf aan de eer. | Vóór de ondergang verheft zich het mensenhart, maar nederigheid gaat vóór de eer. |
Die een ieder vergelden zal naar zijn werken. | Die ieder vergelden zal naar zijn werken. |
Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen. | Ik, Ik ben het Die u troost. Wie bent u dat u bevreesd bent voor een sterveling, die sterven moet, voor een mensenkind, gras, dat vergaat. |
Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. | Vlucht weg van de hoererij. Elke zonde die een mens doet, is buiten het lichaam, maar wie hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam. |
Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God. | Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de HEERE van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God. |
Veel makkers strekken een mens tot ongeluk, maar soms is een vriend aanhankelijker dan een broeder. | Een man die vrienden heeft, kan het slecht vergaan, maar soms is er een echte vriend die meer toegewijd is dan een broer. |
Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken. | Want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken. |
Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. | U echter, o mens die God toebehoort, ontvlucht deze dingen. Jaag daarentegen gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid na. |
Maar het is met de genadegave niet zo als met de overtreding; want, indien door de overtreding van die ene zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade Gods en de gave, bestaande in de genade van de ene mens, Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig geworden. | Maar het is met de genadegave niet zoals met de overtreding. Want als door de overtreding van de ene velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave door de genade die er is door de ene mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen. |
Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt; daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. | Maar vanaf het begin van de schepping heeft God hen mannelijk en vrouwelijk gemaakt. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en die twee zullen tot één vlees zijn, zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. Dus, wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden. |
Ook ieder mens, aan wie God rijkdom en schatten geeft, en die Hij in staat stelt daarvan te eten en zijn deel te krijgen en zich bij zijn zwoegen te verheugen – dat is een gave Gods. | Ook elke mens aan wie God rijkdom en bezittingen geeft en toestaat om daarvan te eten en zijn deel ervan te nemen om zich in zijn zwoegen te verblijden, dat is een gave van God. |
Die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. | Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. |
Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. | Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, want er is geen gezag dan van God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld. |
Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. | Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet. |
Ook de goedertierenheid, o Here, is uwe, want Gij zult ieder vergelden naar zijn werk. | Ook de goedertierenheid is van U, Heere, want U zult eenieder vergelden naar zijn werk. |
Een groot woord past niet aan een dwaas, hoeveel te minder leugentaal aan een edele. | Een lip die voortreffelijke dingen spreekt, past niet bij een dwaas, hoeveel te minder een vals woord bij een aanzienlijke. |