Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is. | Gelukkig de mens wiens ontrouw wordt vergeven, wiens zonden worden bedekt. |
Keer terug, afvallig Israël, spreekt de HEERE, Mijn aangezicht is tegenover u niet betrokken, want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE, Ik handhaaf Mijn toorn niet voor eeuwig. | Kom terug, ontrouw Israël – spreekt de HEER –, dan zal Ik mijn woede laten varen, want Ik ben trouw en liefdevol, niet eeuwig duurt mijn toorn – spreekt de HEER. |
Overspelige mannen en vrouwen, weet u dan niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dan nu een vriend van de wereld wil zijn, wordt als vijand van God aangemerkt. | Trouwelozen! Beseft u dan niet dat vriendschap met de wereld vijandschap jegens God betekent? Wie bevriend wil zijn met de wereld, maakt zich tot vijand van God. |
Die zal voor u aan de kwastjes zitten, opdat u, wanneer u hem ziet, aan al de geboden van de HEERE denkt en die doet, zodat u niet uw eigen hart en uw eigen ogen zult onderzoeken, waar u als in hoererij achteraan gaat. | Bij het zien van die kwastjes zullen jullie herinnerd worden aan alle geboden van de HEER, zodat jullie die naleven en Mij niet ontrouw worden door de begeerten van je hart en je ogen te volgen. |
Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela | Toen beleed ik U mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela |
Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksbed onbevlekt, want ontuchtplegers en overspelers zal God oordelen. | Houd het huwelijk in ere, in alle omstandigheden, en houd het echtelijk bed zuiver, want ontuchtplegers en echtbrekers zal God veroordelen. |
U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft. | Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” Dit zeg Ik daarover: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. |
Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. | Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ |
En Hij zei: Wat uit de mens naar buiten komt, dat verontreinigt de mens. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen voort kwade overwegingen, alle overspel, ontucht, moord, diefstal, hebzucht, allerlei kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, lastering, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit en verontreinigen de mens. | Hij zei: ‘Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’ |
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand hem ontvangt die Ik zal zenden, ontvangt hij Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. | Werkelijk, Ik verzeker jullie, wie iemand ontvangt die door Mij gezonden is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. |
En Hij zei tegen hen: Wie dit kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Want wie de minste onder u allen is, die zal belangrijk zijn. | Hij zei tegen hen: ‘Wie dit kind in mijn naam ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. Want wie de kleinste onder jullie allen is, die is werkelijk groot.’ |
Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen. | Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de HEER over wie Hem vrezen. |
Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten? Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar. | Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen? Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar. |
En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. | Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven; alles wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en alles wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn. |
Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder de heidenvolken ontheiligd is, die u in hun midden ontheiligd hebt. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik in u voor hun ogen geheiligd word. | Ik zal de heiligheid van mijn grote naam, die door jullie bij die volken is ontwijd, herstellen. Die volken zullen beseffen dat Ik de HEER ben – spreekt God, de HEER. Door jullie zal Ik ze laten zien dat Ik heilig ben. |
Bezit aan vluchtigheid ontsproten, wordt minder, maar wie met zijn hand bijeenbrengt, vermeerdert zijn bezit. | In de schoot geworpen rijkdom is weer snel verdwenen, gestage groei maakt rijk. |
De goddeloze leent en betaalt niet terug, maar de rechtvaardige ontfermt zich en geeft. | De zondaar vraagt te leen en brengt niet terug, de rechtvaardige geeft, uit mededogen. |
Geef dus aan allen wat u verschuldigd bent: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eer aan wie eer toekomt. | Geef iedereen wat hem toekomt: belasting aan wie u belasting verschuldigd bent, accijns aan wie u accijns verschuldigd bent, ontzag aan wie ontzag toekomt, eerbied aan wie eerbied toekomt. |
In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig. | Een veelprater begaat al snel een misstap, wie zijn tong in toom houdt is verstandig. |
Goed gaat het een man die zich ontfermt en uitleent, hij behartigt zijn zaken volgens het recht. | Goed gaat het wie genadig is en vrijgevig, wie zijn zaken eerlijk behartigt. |
Beproef alle dingen, behoud het goede. Onthoud u van elke vorm van kwaad. | Onderzoek alles, behoud het goede en vermijd alle kwaad, in welke vorm dan ook. |
HEERE, Ú zult mij Uw barmhartigheid niet onthouden; laat Uw goedertierenheid en Uw trouw mij voortdurend beschermen. | U, HEER, U weigert mij uw ontferming niet, uw liefde en uw trouw zullen mij steeds bewaren. |
Onttrek u niet aan elkaar, behalve dan met onderling goedvinden voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan vasten en bidden. Kom daarna weer bij elkaar, opdat de satan u niet zal verzoeken omdat u zich niet kunt onthouden. | Weiger elkaar de gemeenschap niet, of het moest zijn dat u er wederzijds mee instemt u enige tijd aan het gebed te wijden. Kom daarna echter weer samen; anders zal Satan uw gebrek aan zelfbeheersing gebruiken om u te verleiden. |
Onthoud het goede niet aan wie er recht op hebben als het binnen je macht ligt dat te doen. | Onthoud een ander niet waarop hij recht heeft, terwijl je het hem geven kunt. |
Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed. | U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. Ik loof U om het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat U gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. |