Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is. | Lieve broeders en zusters, nu zijn we kinderen van God. En we kunnen ons nog niet voorstellen hoe het later allemaal zal zijn. Maar we weten dit: als Hij komt, zullen we zijn zoals Hij. Dan zullen we Hem zien zoals Hij werkelijk is. Als je Hem verwacht, ga je op een zuivere manier leven, net zoals Hij Zelf zuiver is. |
En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. | We kunnen zonder vrees naar Hem toe gaan, vol vertrouwen dat Hij ons antwoordt als we Hem om iets bidden waar Hij het mee eens is. |
Dus vastten wij en smeekten onze God hierover, en Hij liet Zich door ons verbidden. | Daarom aten we niet en smeekten we onze God om ons een veilige reis te geven. En Hij deed wat wij Hem gebeden hadden. |
Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij. | Zo zijn wij dus Gods medewerkers. En jullie zijn Gods akker waarop Híj werkt. Je zou ook kunnen zeggen: Jullie zijn Gods gebouw. |
Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen. | Heer, wees alstublieft goed voor ons, want we vertrouwen op U. |
Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! | Hoe zit het dus? Zullen we dan maar veel slechte dingen doen, omdat de wet niets meer over ons te zeggen heeft, en God ons in zijn liefde alles vergeeft? Nee, natuurlijk niet! |
Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht. | Lieve broeders en zusters, als ons geweten ons niet veroordeelt, kunnen we vol vertrouwen en zonder vrees naar God toe gaan. Dan ontvangen we alles wat we van Hem bidden, omdat we Hem in alles gehoorzaam zijn en doen wat Hij van ons vraagt. |
Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. | Gods Geest die in ons is, laat onze eigen geest weten dat we kinderen van God zijn. |
Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. | Laten we blijven geloven in wat Hij heeft beloofd, zonder eraan te twijfelen. Want Hij die de beloften heeft gedaan, is trouw. Hij zal doen wat Hij heeft beloofd. |
Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. | We hebben een Hogepriester die ons kan begrijpen als we zwak zijn. Want we hebben een Hogepriester die op dezelfde manier als wij met het kwaad te maken heeft gekregen. Maar Híj werd nooit ongehoorzaam aan God. |
Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. | Want God heeft ons gemaakt. En Hij heeft ook Zelf in Jezus Christus nieuwe mensen van ons gemaakt. Nu kunnen we voor Hem de goede dingen doen die Hij van tevoren al voor ons had bedacht. |
Wie toch ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zouden zijn zulke vrijwillige gaven te schenken? Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand. | Hoe zouden ik en mijn volk U deze prachtige geschenken kunnen geven? Want het is allemaal al van U. We hebben het van U gekregen en we geven het weer aan U. |
Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen? | Toen zei Petrus: "Kan iemand er nog bezwaar tegen hebben dat deze mensen gedoopt worden? Ze hebben immers net als wij de Heilige Geest gekregen." |
Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten. | Daarom moeten we, wanneer we de kans hebben, voor iedereen goed zijn. Maar vooral voor de mensen die bij Gods gezin horen. |
Want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen. | We geloven in Hem, maar we zien Hem nog niet. We leven met Hem vanuit geloof, niet vanuit wat we zien. |
De Almachtige, die wij niet begrijpen, is groot van kracht en recht; Hij, die groot is in gerechtigheid, buigt haar niet. | Wij kunnen de Almachtige God niet zien en niet begrijpen. Hij is machtig en rechtvaardig. |
Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? | Wat moeten we dan nog zeggen? Als God vóór ons is, wie kan ons dan nog kwaad doen? |
En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn. | Dát is waar wij samen met de Heilige Geest over spreken. Want God heeft de Heilige Geest gegeven aan de mensen die Hem gehoorzaam zijn. |
Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen, knielen voor de Here, onze Maker. | Kom mee naar de Heer, laten we ons diep voor Hem buigen. Laten we knielen voor de Heer die ons heeft gemaakt. |
Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt. | Want we zijn allemaal in één Geest ondergedompeld, zodat we samen één Lichaam werden. Het maakt niet uit of we Joden zijn of van een ander volk zijn. Het maakt ook niet uit of we slaven zijn of vrije mensen. We zijn allemaal vol van dezelfde Geest. |
Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. | Net zoals we één geheel met Hem zijn geworden in zijn dood, zijn we ook één geheel met Hem geworden in zijn opstanding uit de dood. Want we weten dat ons oude 'ik' samen met Christus is gekruisigd en gestorven. Daardoor heeft het kwaad geen macht meer over ons. We zijn niet langer slaven van het kwaad. |
Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander. | Je zou het zó kunnen zeggen: Eén lichaam heeft veel lichaamsdelen, en die lichaamsdelen doen niet allemaal hetzelfde soort werk. Zo zijn wij met elkaar ook één lichaam in Christus. Wij zijn allemaal verschillende lichaamsdelen van dat ene lichaam. |
Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus. | En nu we door ons geloof zijn vrijgesproken van schuld, hebben we vrede met God. Die vrede hebben we te danken aan onze Heer Jezus Christus. |
Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? | Want toen we in Jezus Christus werden gedoopt, werden we allemaal in zijn dood ondergedompeld. Zijn dood werd ook onze dood. |
Dit is de dag die de Here gemaakt heeft; laten wij juichen en ons daarover verheugen. | Deze dag is door de Heer gemaakt. Laten we daar blij over zijn! |
Gerelateerde onderwerpen
Vertrouwen
Vertrouw op de HERE...
Kerk
En laten wij op...
Zonde
Of weet gij niet...
God
De HERE, uw God...
Geest
De Here nu is...
Schepping
In den beginne schiep...