En God zeide: Er zij licht; en er was licht. | God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht. |
Daarop hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij. | Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal Ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ |
Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! | Toen vroeg Hij hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. |
Maar Hij zeide: Zeker, zalig, die het woord Gods horen en het bewaren. | Maar Hij zei: ‘Gelukkiger zijn zij die naar het woord van God luisteren en ernaar leven.’ |
Hij zeide tot hen: Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. | Jezus zei: ‘Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.’ |
Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. | Daarop zei Paulus: ‘Johannes doopte de mensen die tot inkeer kwamen en zei tegen hen dat ze moesten geloven in degene die na hem kwam, in Jezus.’ |
Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. | Daarop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.’ |
En Hij zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. | Hij zei tegen hen: ‘Kom, volg Mij, Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ |
Jezus zeide tot hem: Als Gij kunt! Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft. | Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of Ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ |
Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem, die Mij gezonden heeft. | Jezus zei: ‘Wat Ik onderwijs heb Ik niet van mijzelf, maar van Hem die Mij gezonden heeft.’ |
Jezus dan zeide: Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft. | Jezus zei: ‘Ik zal nog een korte tijd bij u zijn, dan ga Ik naar Hem die Mij gezonden heeft.’ |
Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. | Nog eens zei Jezus: ‘Vrede zij met jullie! Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit.’ |
Hij hoorde het en zeide: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. | Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel.’ |
En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. | En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde.’ |
Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. | Jezus keek hen aan en antwoordde hun: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk.’ |
En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. | En Hij zei tegen hen: ‘Trek heel de wereld rond en verkondig het goede nieuws aan alle schepselen.’ |
Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. | Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij.’ |
Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult? | Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ |
Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft. | ‘Dit moet u voor God doen: geloven in Hem die Hij gezonden heeft,’ antwoordde Jezus. |
Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal. | Daarop kwam Petrus bij Hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg Ik je, maar tot zeventig maal zeven.’ |
En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. | De HEER God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ |
Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest. | Nadat Jezus ervan gedronken had zei Hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest. |
En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en volgde Hem op de weg. | Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered.’ En meteen kon hij zien en hij volgde Hem op zijn weg. |
Jezus zag hen aan en zeide: Bij mensen is het onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God. | Jezus keek hen aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar niet bij God, want bij God is alles mogelijk.’ |
Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven. | Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je Me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ |