Lieve broeders en zusters, geloof niet zomaar iedereen. Ga bij iedereen na of zijn boodschap wel echt van God komt. Want er lopen heel veel bedriegers op de wereld rond. | Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan. |
Zó kunnen jullie de Geest van God herkennen: iedereen die erkent dat Jezus Christus werkelijk een mens van vlees en bloed is geworden, hoort bij God. En iedereen die dat niet wil erkennen, hoort niet bij God, maar bij de vijand van Christus. Jullie weten dat die vijand zal komen. Hij is er ook nu al. | Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. |
Jullie zijn uit God geboren, kinderen, en jullie hebben de vijanden van Christus overwonnen. Want Hij die in jullie is, is machtiger dan hij die in de wereld heerst. | Gíj zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is. |
Lieve broeders en zusters, laten we van elkaar houden. Want de liefde komt van God. Als je van de broeders en zusters houdt, ben je uit God geboren en ken je God. | Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God. |
Als je niet van de broeders en zusters houdt, ken je God niet, want God is liefde. | Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. |
We hebben gezien dat God van ons houdt: Hij heeft zijn enige Zoon naar de aarde gestuurd om ons eeuwig leven te geven. | Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. |
De liefde waar ik het over heb is niet ónze liefde voor God, maar Gods liefde voor óns. Omdat Hij zoveel van ons houdt, stuurde Hij zijn Zoon. Zijn Zoon gaf zijn leven als offer, waardoor wij vergeving voor onze ongehoorzaamheid konden krijgen. | Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden. |
Lieve broeders en zusters, als God zóveel van ons houdt, moeten wij ook van elkaar houden. | Geliefden, indien God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben. |
Niemand heeft ooit God gezien. Maar als we van elkaar houden, woont God in ons en zijn we helemaal vol van zijn liefde. | Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden. |
We weten dat we één met Hem zijn en dat Hij één met ons is, doordat Hij ons van zijn Geest heeft gegeven. | Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft. |
Als iemand hardop erkent dat Jezus de Zoon van God is, mag hij er zeker van zijn dat God in hem woont en dat hij in God is. | Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is – God blijft in hem en hij in God. |
We hebben gezien en geloofd dat God heel veel van ons houdt. God is liefde. En als jullie net als God van elkaar houden, blijven jullie in God en blijft God in jullie. | En wij hebben de liefde onderkend en geloofd, die God jegens ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. |
Als je zeker weet dat God van je houdt en je dus vol bent van zijn liefde, hoef je niet bang voor Hem te zijn. Want volmaakte liefde verjaagt alle angst voor God. Want als je bang bent, komt dat omdat je bang bent voor straf. Als je bang bent, ben je nog niet helemaal vol van liefde. | Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest, is niet volmaakt in de liefde. |
Wij houden van God omdat Hij eerst van óns hield. | Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. |
Als je zegt dat je van God houdt, maar een hekel hebt aan een broeder of zuster, dan ben je een leugenaar. Want als je niet houdt van je broeder of zuster die je kunt zien, hoe kun je dan houden van God die je niet kunt zien? | Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. |
Daarom heeft Jezus ons bevolen: als je van Hem houdt, moet je ook van je broeders en zusters houden. | En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben. |