Maar ik, ik blijf uitzien naar de HEER, ik blijf hopen op de God die mij redding zal brengen. Hij zal mij horen, mijn God.
Maar ik blijf vertrouwen op de Heer. Ik blijf wachten op de God die mij zal redden. Hij zal mij helpen, want hij is mijn God.
Zelf zal ik echter uitzien naar de HEERE,
ik zal wachten op de God van mijn heil.
Mijn God zal mij horen.
ik zal wachten op de God van mijn heil.
Mijn God zal mij horen.
Maar ik zal uitzien naar de Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen.
Micha zegt namens Israël:
Maar ik zal blijven vertrouwen op de Heer.
Ik zal wachten op de God die mij redt.
Mijn God zal mij horen roepen.
Maar ik zal blijven vertrouwen op de Heer.
Ik zal wachten op de God die mij redt.
Mijn God zal mij horen roepen.