Hij alleen is mijn rots en mijn redding,
mijn burcht, nooit zal ik wankelen.
mijn burcht, nooit zal ik wankelen.
Bij hem ben ik veilig.
Hij redt mij altijd,
hij beschermt me.
Er zal mij geen kwaad overkomen.
Hij redt mij altijd,
hij beschermt me.
Er zal mij geen kwaad overkomen.
Zeker, Hij is mijn rots en mijn heil,
mijn veilige vesting; ik zal niet al te zeer wankelen.
mijn veilige vesting; ik zal niet al te zeer wankelen.
Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil,
mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen.
mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen.
Hij is de rots onder mijn voeten.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.
Hij is de burcht waarin ik veilig ben.
Ik zal niet verslagen worden door mijn vijanden.