Wie dorstig zijn, zal Ik verkwikken; wie uitgeput zijn, geef Ik kracht.
Iedereen die dorst heeft, zal ik te drinken geven. Iedereen die geen kracht meer heeft, maak ik weer sterk.
Want Ik heb de vermoeide ziel te drinken gegeven en elke treurig geworden ziel heb Ik met voedsel vervuld.
Want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik.
Want de mensen die moe zijn, vul Ik met nieuwe kracht. De mensen die bedroefd waren, geef Ik nieuwe blijdschap.