Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar u, o God. | Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. |
Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en voor God verschijnen? | Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen? |
De roep van vloed naar vloed, de stem van uw waterstromen – al uw golven slaan zwaar over mij heen. | Watervloed roept tot watervloed bij het gebruis uwer stromen; al uw baren en golven slaan over mij heen. |
Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ’s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven. | Des daags zal de Here zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens. |
Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God, die mij ziet en redt. | Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God! |