De man kome jegens de vrouw zijn (echtelijke) verplichtingen na en evenzo de vrouw jegens haar man. De vrouw heeft niet zelf over haar lichaam te beschikken, doch haar man; en eveneens heeft de man niet zelf over zijn lichaam te beschikken, doch zijn vrouw. | En een man moet tegenover zijn vrouw zijn verplichting nakomen en een vrouw moet dat ook tegenover haar man. Een vrouw beschikt niet zelf over haar lichaam, maar haar man; en ook een man beschikt niet zelf over zijn lichaam, maar zijn vrouw. |
Maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. | Maar om ontucht te vermijden moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. |
Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt. | Vrouwen, erken het gezag van uw man zoals dat van de Heer, want een man is het hoofd van zijn vrouw, zoals Christus het hoofd is van de kerk, het lichaam dat Hij gered heeft. |
Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. | Daarom zal een man zich losmaken van zijn vader en moeder en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één lichaam zijn. |
Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots. | Wie deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een wijs man, die zijn huis bouwde op een rots. |
Intussen ook gij, laat ieder voor zich zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man. | Maar ook voor elk van u geldt dat ieder zijn vrouw moet liefhebben als zichzelf, en dat een vrouw ontzag moet hebben voor haar man. |
Smaakt en ziet, dat de Here goed is; welzalig de man die bij Hem schuilt. | Proef en geniet de goedheid van de HEER, gelukkig de mens die bij Hem schuilt. |
Vrouwen, weest uw man onderdanig, gelijk het betaamt in de Here. Mannen, hebt uw vrouw lief en weest niet ruw tegen haar. | Vrouwen, erken het gezag van uw man, zoals het volgelingen van de Heer past. Mannen, heb uw vrouw lief en wees niet bitter tegen haar. |
Erken dan van harte, dat de Here, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant. | Laat ieder van u dan beseffen dat de HEER, uw God, u tuchtigt zoals een vader zijn kind. |
En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. | God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. |
Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt; daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. | Maar al bij het begin van de schepping heeft God de mens mannelijk en vrouwelijk gemaakt; daarom zal een man zich losmaken van zijn vader en moeder en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één lichaam zijn, ze zijn dus niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden. |
Voorspoedig is de man die zich ontfermt en uitleent, die zijn zaken recht behartigt. | Goed gaat het wie genadig is en vrijgevig, wie zijn zaken eerlijk behartigt. |
Halleluja. Welzalig de man, die de Here vreest, die van harte lust heeft in zijn geboden. | Halleluja! Gelukkig de mens die ontzag heeft voor de HEER en grote liefde voor zijn geboden. |
De rijke heerst over de armen, en de man die leent, is een knecht van de uitlener. | Een rijke heeft macht over armen, wie leent is de slaaf van zijn geldschieter. |
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. | Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg en door ons werd verguisd en geminacht. |
Door de Here worden de schreden van de man bevestigd, aan wiens weg Hij welgevallen heeft. | Wie de HEER welgevallig is, mag zijn weg gaan met vaste tred. |
En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal „mannin” heten, omdat zij uit de man genomen is. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. | Uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, bouwde de HEER God een vrouw en Hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit: ‘Dit is ze! Mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees en bloed. Vrouw wordt zij genoemd, genomen uit een man.’ Daarom maakt een man zich los van zijn vader en moeder en hecht hij zich aan zijn vrouw, en zij zullen één lichaam zijn. |
Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist, maar elke dwaas barst los. | Het strekt een mens tot eer om ruzie te vermijden, een dwaas stort zich in een woordenstrijd. |
Het aantrekkelijke van de mens is zijn welwillendheid; beter is een arme dan een leugenachtig man. | Trouw is voor de mens het hoogste goed, je kunt beter arm dan onbetrouwbaar zijn. |
Hij antwoordde en zeide: Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? En Hij zeide: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn. Zo zijn zij niet meer twee, maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. | Hij zei: ‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? En dat Hij gezegd heeft: “Daarom zal een man zich losmaken van zijn vader en moeder en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één lichaam zijn”? Ze zijn dus niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’ |
Wees stil voor de Here en verbeid Hem; wees niet afgunstig op wie zijn weg voorspoedig maakt, op de man die boze plannen smeedt. | Blijf kalm en wacht op de HEER, erger je niet aan wie slaagt in het leven, aan wie met listen te werk gaat. |
Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters. | Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen, die de weg van zondaars niet betreedt, bij spotters niet aan tafel zit. |
God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? | God is geen mens, dat Hij zijn woord zou breken of terug zou komen op zijn besluit. Zou Hij beloven en niet vervullen, zijn woord geven en het niet gestand doen? |
Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden. | En hoe vaak struikelen we niet allemaal! Wie nooit struikelt in het spreken kan zich een volmaakt mens noemen, die in staat is om ook het hele lichaam in toom te houden. |
Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben. | Gelukkig is de mens die in de beproeving staande blijft. Want wie de proef doorstaat, ontvangt als lauwerkrans het leven, zoals God heeft beloofd aan iedereen die Hem liefheeft. |