Want als de bereidvaardigheid aanwezig is, is zij welkom naar hetgeen zij heeft, niet naar hetgeen zij niet heeft. | Als u namelijk bereidwillig geeft van wat u hebt, worden uw gaven met vreugde aanvaard; u hoeft niet te geven van wat u niet hebt. |
Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. | Ook Jozef ging op weg om zich te laten inschrijven. Samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was, reisde hij van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde. |
Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft. | Ik sla mijn ogen op naar de bergen. Van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEER, die hemel en aarde gemaakt heeft. |
Maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. | Ik ga recht op mijn doel af: de hemelse prijs waartoe God in Christus Jezus roept. |
Maar ik zal uitzien naar de Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen. | Maar ik, ik blijf uitzien naar de HEER, ik blijf hopen op de God die mij redding zal brengen. Hij zal mij horen, mijn God. |
En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. | Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat Hij naar ons luistert als we Hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil. |
Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. | Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. |
Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees. | We zijn weliswaar zwak, zoals alle mensen, maar we vechten niet met aardse middelen. |
Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weder en ga tot de Vader. | Ik ben bij de Vader vandaan gegaan en naar de wereld gekomen, nu verlaat Ik de wereld weer en ga Ik terug naar de Vader. |
Wijk noch ter rechter-, noch ter linkerhand af, houd uw voet verwijderd van het kwade. | Wijk niet af naar rechts, wijk niet af naar links, wijk alleen uit voor het kwaad. |
Hij geve u naar uw hart, en doe al uw plannen in vervulling gaan. | Moge Hij geven wat uw hart verlangt, en al uw plannen doen slagen. |
Maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. | Dan zullen we, door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben, samen volledig toegroeien naar Hem die het hoofd is: Christus. |
Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde. | Nu dan, omdat Christus tijdens zijn leven op aarde heeft geleden, moet u zich wapenen met dezelfde gezindheid als Hij. Immers, wie in zijn aardse leven geleden heeft, heeft afstand genomen van de zonde. |
Ik verwacht de Here, mijn ziel verwacht en ik hoop op zijn woord. | Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar Hem en verlangt naar zijn woord. |
En Hij leidde hen naar buiten tot bij Betanië en Hij hief de handen omhoog en zegende hen. En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde. | Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief Hij zijn handen op en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. |
Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven? | Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren; het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? |
Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen? Ik, de Here, doorgrond het hart en toets de nieren, en dat, om aan een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner daden. | Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie zal het kennen? Ik, de HEER, ben het die het hart doorgrondt, die nieren toetst, die ieder naar zijn levenswandel beloont, aan ieder geeft wat hij verdient. |
Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood. | Soms denkt een mens de juiste weg te gaan, terwijl die eindigt bij de dood. |
Terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem! | Hij was nog niet uitgesproken of een stralende wolk overdekte hen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde. Luister naar Hem!’ |
Waarmede zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar uw woord. | Hoe kan wie jong is zuiver leven? Door zich te houden aan uw woord. |
Ik had met mijn ogen een verbond gesloten, hoe zou ik dan een maagd hebben aangezien? | Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen: nooit zal ik naar jonge vrouwen kijken. |
Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid, delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid; was mij geheel van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde. | Wees mij genadig, God, in uw trouw, U bent vol erbarmen, wis mijn wandaden uit, was mij schoon van alle schuld, reinig mij van mijn zonden. |
Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden. | Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden. |
En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. | Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en Hem ook vinden, als u Hem met hart en ziel zoekt. |
Bevestig mijn schreden naar uw toezegging, laat generlei onrecht over mij heersen. | Stuur mijn gangen zoals U hebt beloofd, lever mij niet uit aan de macht van het kwaad. |