Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppele als dauw, als regenbuien op het jonge groen, en als regenstromen op het kruid. | Volk van Israël, dit zijn mijn woorden. Ik wil dat jullie daarnaar verlangen, zoals gras verlangt naar zachte regen en een plant naar druppels van de dauw. |
Gij, die de Here liefhebt, haat het kwade; Hij, die de zielen van zijn gunstgenoten bewaart, redt hen uit der goddelozen hand. | Alle mensen die de Heer liefhebben, moeten het kwaad haten. De Heer beschermt zijn volk, hij beschermt de mensen die hem trouw zijn. Hij redt hen uit de macht van zijn vijanden. |
Maar in uw grote barmhartigheid hebt Gij niet voorgoed met hen afgerekend en hen niet verlaten, want Gij zijt een genadig en barmhartig God. | Maar omdat u goed was voor uw volk, hebt u het niet vernietigd. U hebt de Israëlieten niet in de steek gelaten. U bleef voor hen zorgen en u liet zien dat u een goede God bent. |
Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. | Laten we daarom vol vertrouwen leven als volk van God. En als het nodig is, helpt Jezus ons. Want hij is onze hogepriester. Hij heeft medelijden met ons, en hij is goed voor ons. |
Gedenk uw barmhartigheid, Here, en uw gunstbewijzen, want die zijn van eeuwigheid; gedenk niet de zonden van mijn jeugd, noch mijn overtredingen, gedenk mijner naar uw goedertierenheid, om uwer goedheid wil, Here. | U bent altijd goed geweest voor uw volk. Wees dan nu ook goed voor mij. Toen ik jong was, heb ik veel verkeerd gedaan. Heer, vergeet het! Denk daar niet meer aan. U bent toch goed en trouw? |
Maar Ik ben de Here, uw God, van het land Egypte af; een God nevens Mij kent gij niet en een verlosser buiten Mij is er niet. | De Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik ben de Heer, jullie God. Dat ben ik al sinds jullie weggingen uit Egypte. Ik ben de enige God die jullie mogen dienen. Er is geen andere god die jullie kan redden.’ |
Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient. | Over hen zegt de machtige Heer: ‘Zij zullen mijn volk zijn. Zij zullen een kostbaar bezit voor mij zijn op de dag dat ik kom. Ik zal goed voor hen zijn, zoals een vader goed is voor een zoon die hem gehoorzaamt.’ |
Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen. | De Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik zal jullie troosten, ik zal jullie beschermen. Je hoeft niet bang te zijn voor andere mensen. Want mensen zijn zwak, ze leven maar kort. Net als een bloem die maar even bloeit en dan doodgaat.’ |
Ik ben de Here, uw God, wandelt naar mijn inzettingen en onderhoudt naarstig mijn verordeningen. Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de Here, uw God ben. | Want ik, de Heer, ben jullie God. Daarom moeten jullie je alleen aan mijn wetten en regels houden. En jullie moeten de sabbat vieren als een heilige dag. Want zo laten jullie zien dat jullie mijn volk zijn, en dat ik jullie God ben. |
Indien gij dan aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en al zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de Here, uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. | Mozes zei verder tegen de Israëlieten: ‘Jullie moeten gehoorzaam zijn aan de Heer, jullie God. Houd je precies aan alle regels die ik jullie vandaag gegeven heb. Als jullie dat doen, zal de Heer van jullie het belangrijkste volk op aarde maken.’ |
Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. | Veel mensen zullen een moeilijke tijd meemaken. Sommigen zullen dan laten zien dat ze bij Gods volk horen. Anderen niet. Mensen die zich altijd tegen God verzet hebben, zullen niet begrijpen wat God bedoelt. Alleen wijze mensen zullen het begrijpen. |
Een middelaar is niet (de vertegenwoordiger) van één; God echter is één. | Waarom bestaat die wet dan eigenlijk? De wet liet mensen zien welke slechte dingen ze deden. De wet was dus nuttig, totdat Christus kwam. Want over hem gaat de belofte. God heeft zelf die belofte aan Abraham gegeven. Maar met de wet ging het anders. Want de wet kwam pas via Gods engelen en via Mozes bij het volk. |
Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God. | Jezus deed wat God wilde. Ook Mozes deed wat God wilde, toen hij Gods volk hielp. Maar Jezus heeft van God wel meer eer gekregen dan Mozes. Zo gaat dat: niet iedereen krijgt evenveel eer. Denk bijvoorbeeld aan iemand die een huis bouwt. De bouwer krijgt meer eer dan het gebouw. Of denk aan God. Hij heeft alles gemaakt, en daarom krijgt hij de meeste eer. |
De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden, bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. | Ik bid dat de God van de vrede jullie al het goede zal geven. Dan kunnen jullie leven zoals hij het wil. Hij heeft onze Heer Jezus Christus teruggebracht uit de dood. Dankzij het bloed van Jezus geldt nu Gods nieuwe afspraak met de mensen. Jezus zorgt voor zijn volk zoals een herder voor zijn schapen zorgt. Ik bid dat God ervoor zal zorgen dat we zijn wil doen, en dat Jezus Christus ons daarbij zal helpen. Alle eer aan God, voor altijd en eeuwig! Amen. |
Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, – arbeid van werkmanshanden met de bijl – met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet. | De gewoontes van de andere volken stellen niets voor. Kijk maar hoe ze hun goden maken: Ze hakken bomen om in het bos en maken daar beelden van. Die versieren ze met zilver en goud. Daarna zetten ze de beelden vast met spijkers, zodat ze niet omvallen. Die beelden lijken op vogelverschrikkers op een akker. Ze kunnen niet spreken. En je moet ze dragen, want ze kunnen zelf niet lopen. Volk van Israël, wees niet bang voor zulke goden. Ze kunnen niets doen, geen kwaad en geen goed. |
Hij was bezig te leren in een der synagogen op sabbat. En zie, er was een vrouw, die reeds achttien jaren een geest van zwakheid had en verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid; en Hij legde haar de handen op, en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God. Maar de overste der synagoge, het kwalijk nemende, dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zeide tot de schare: Zes dagen zijn er, waarop gewerkt moet worden, komt dàn om u te laten genezen en niet op de sabbatdag. Maar de Here antwoordde hem en zeide: Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag? En toen Hij dit zeide, schaamden zich al zijn tegenstanders, en de gehele schare verheugde zich over al de heerlijke dingen, die door Hem geschiedden. | Op een sabbat gaf Jezus in de synagoge uitleg over God. Daar was ook een vrouw die een kwade geest in zich had. Die geest maakte haar al achttien jaar ziek. De vrouw was helemaal krom, ze kon niet meer rechtop staan. Toen Jezus haar zag, riep hij haar bij zich en zei: ‘Je bent bevrijd van je ziekte.’ Toen legde hij zijn handen op de vrouw, en meteen kon ze weer rechtop staan. En de vrouw dankte God. Maar de leider van de synagoge was kwaad, omdat Jezus de vrouw beter gemaakt had op sabbat. De leider zei tegen de mensen: ‘Er zijn zes dagen waarop we moeten werken. Op die dagen mag je komen om te worden genezen. Maar niet op sabbat.’ Maar de Heer antwoordde: ‘Wat zijn jullie schijnheilig! Als je koe of je ezel wil drinken, dan geven jullie hem te drinken. Ook al is het sabbat. Maar jullie willen niet dat deze vrouw op sabbat geholpen wordt. Terwijl ze bij het volk van Abraham hoort, en al achttien jaar in de macht van Satan was.’ Toen Jezus dat zei, schaamden zijn tegenstanders zich. En alle andere mensen waren blij met de geweldige dingen die hij deed. |