Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. | Geef dus altijd wat je moet geven. Betaal alle belasting die je moet betalen. Heb respect voor wie respect verdient. En geef eer aan wie eer verdient. |
Wie geld liefheeft, wordt van geld niet verzadigd, noch wie rijkdom liefheeft, van inkomsten. Ook dit is ijdelheid. | Wie graag rijk wil zijn, heeft nooit genoeg. Wie veel heeft, wil steeds meer hebben. Ook dat is allemaal zinloos. |
Daarop hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij. | Toen hoorde ik de stem van de Heer. Hij zei: ‘Wie zal ik naar mijn volk sturen? Wie kan er namens mij spreken?’ En ik zei: ‘Ik! U kunt mij sturen.’ |
Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. | Iedereen die gelooft en gedoopt wordt, zal gered worden. Maar iedereen die niet gelooft, zal door God gestraft worden. |
Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. | Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. |
Want wie is God behalve de Here, wie is een rots buiten onze God? | Er is geen andere God dan de Heer. Alleen bij hem ben ik veilig. |
Want wie is God behalve de Here, wie is een rots buiten onze God? | Er is geen andere God dan de Heer. Alleen bij hem ben ik veilig. |
Wie is Hij toch, de Koning der ere? De Here der heerscharen, Hij is de Koning der ere. sela | Wie is dan die grote koning? Het is de machtige Heer. Hij is die grote koning! |
Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? | Wat moet ik hier verder nog over zeggen? God houdt van ons. Voor wie zouden wij dan nog bang moeten zijn? |
Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. | Iedereen die verbonden blijft met de Zoon, krijgt het eeuwige leven. Maar wie niet verbonden blijft met de Zoon, krijgt het eeuwige leven niet. |
Wie heeft dit bewerkt en tot stand gebracht? Hij, die de geslachten van de aanvang af heeft geroepen; Ik, de Here, die de eerste ben, en bij de laatsten ben Ik dezelfde. | Wie heeft dat allemaal laten gebeuren? Dat ben ik, de Heer! En wie bepaalt steeds wat er gaat gebeuren? Dat ben ik! Ik was er al in het begin, en ik zal er ook aan het einde zijn. |
Wie haat verbergt, is een leugenlip; wie laster verbreidt, is een dwaas. | Als je roddelt over anderen, ben je schijnheilig. Als je iemand beledigt, ben je een dwaas. |
Wie tucht liefheeft, heeft kennis lief; maar wie terechtwijzing haat, is dom. | Als je graag leert, wil je veel begrijpen, maar als je een hekel hebt aan wijze lessen, ben je dom. |
En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? | Als je je best doet om goed te leven, zal God je beschermen. En dan kan niemand je kwaad doen. |
Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. | Mensen die geloven in de Zoon, krijgen het eeuwige leven. Maar mensen die niet in hem willen geloven, krijgen dat eeuwige leven niet. Nee, zij worden voor altijd door God gestraft. |
Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet. | Als mensen je in moeilijkheden brengen, bid dan voor hen. Vraag God niet om hen te straffen, maar bid voor hen. |
Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; maar wie met dwazen verkeert, wordt slecht. | Als je omgaat met wijze mensen, word je wijs, maar als je omgaat met dwaze mensen, loopt het verkeerd met je af. |
Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief; wie inzicht bewaart, vindt geluk. | Het is goed voor je om je verstand te gebruiken. Als je inzicht hebt, word je gelukkig. |
Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen des Heren zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er. | Wie wijs en verstandig is, moet nadenken over de woorden in dit boek. Want de Heer is rechtvaardig. Leef daarom zoals hij het wil. Als je dat niet doet, loopt het slecht met je af. |
Wie heb ik (nevens U) in de hemel? Nevens U begeer ik niets op aarde. | U bent alles voor mij, in de hemel en op aarde. |
Hij antwoordde en zeide: Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo. | Hij antwoordde: ‘Stel dat je twee hemden hebt. Geef er dan één aan iemand die helemaal geen hemd heeft. En deel je eten met mensen die honger hebben.’ |
Daarom vertrouwen op U wie uw naam kennen, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here. | Mensen die hem kennen, mogen op hem vertrouwen. Mensen die hem zoeken, laat hij niet alleen. |
Maar wie roemt, roeme in de Here; want niet wie zichzelf aanbeveelt, doch wie van de Here een aanbeveling ontvangt, heeft de proef doorstaan. | Er is er maar één op wie we trots moeten zijn: de Heer. Iemand kan wel over zichzelf zeggen: ‘Ik werk voor de Heer.’ Maar dat zegt nog niets. Dat weet je pas zeker, als de Heer zelf laat zien dat iemand voor hem werkt. |
Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. | Wij kennen maar één God. Hij is onze Vader. Hij heeft alles gemaakt, en wij bestaan om hem te dienen. Wij kennen ook maar één Heer, namelijk Jezus Christus. Alles bestaat dankzij hem, en ook wij bestaan dankzij hem. |
Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven; maar wie niet let op zijn wandel, zal sterven. | Als je je houdt aan de wetten van de Heer, zul je leven, maar als je dat niet doet, zul je sterven. |