Ik sla mijn ogen op naar de bergen.
Van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de HEER,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de HEER,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Daar komt mijn hulp vandaan.
Daar is de Heer, hij helpt mij.
Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.
Daar komt mijn hulp vandaan.
Daar is de Heer, hij helpt mij.
Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.
Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
vanwaar mijn hulp komen zal.
Mijn hulp is van de HEERE,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
vanwaar mijn hulp komen zal.
Mijn hulp is van de HEERE,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen:
vanwaar zal mijn hulp komen?
Mijn hulp is van de Here,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
vanwaar zal mijn hulp komen?
Mijn hulp is van de Here,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Ik kijk omhoog naar de bergen.
Daar zal mijn hulp vandaan komen.
Mijn hulp komt van de Heer,
die de hemel en de aarde heeft gemaakt.
Daar zal mijn hulp vandaan komen.
Mijn hulp komt van de Heer,
die de hemel en de aarde heeft gemaakt.