God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht.
Toen zei God: ‘Er moet licht komen.’ En er kwam licht.
En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht.
En God zeide: Er zij licht; en er was licht.
En God zei: "Ik wil dat er licht is!" Toen was er licht.