Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt.
Als iemand iets van je wil hebben, geef het hem dan. En als iemand iets van je pakt, vraag het dan niet terug.
Maar geef aan ieder die iets van u vraagt, en eis niet terug van hem die neemt wat van u is.
Vraagt iemand iets van u, geef het hem; neemt iemand het uwe, vraag het niet terug.
Als iemand iets van je wil lenen of van je afpakt, geef het hem dan en vraag het niet terug.