Gelukkig de mens wiens ontrouw wordt vergeven, wiens zonden worden bedekt. | Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is. |
Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. | Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag. |
Toen beleed ik U mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela | Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela |
Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela | U bent mijn schuilplaats, U beschermt mij voor benauwdheid, U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela |
Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog. | Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; ik geef raad, mijn oog is op u. |