Ik zeg tot de HEER: ‘U bent mijn Heer,
mijn geluk, niemand gaat U te boven.’
mijn geluk, niemand gaat U te boven.’
Ik zeg tegen u:
U bent mijn Heer,
ik vind mijn geluk alleen bij u.
U bent mijn Heer,
ik vind mijn geluk alleen bij u.
Mijn ziel, u hebt tegen de HEERE gezegd: U bent de Heere;
mijn goedheid is niet voor U.
mijn goedheid is niet voor U.
Ik heb tot de Here gezegd: Gij zijt mijn Here,
ik heb geen goed buiten U.
ik heb geen goed buiten U.
Heer, ik heb tegen U gezegd:
"U bent mijn Heer.
Niemand is zó belangrijk voor mij als U."
"U bent mijn Heer.
Niemand is zó belangrijk voor mij als U."