Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont
en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende,
zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting,
mijn God, op U vertrouw ik.’
en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende,
zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting,
mijn God, op U vertrouw ik.’
Bij de Heer ben ik veilig,
hij is de allerhoogste God.
Bij hem vind ik rust,
hij is de machtige God.
Daarom zeg ik tegen hem:
‘U beschermt me,
ik hoef niet bang te zijn.
Op u vertrouw ik.’
hij is de allerhoogste God.
Bij hem vind ik rust,
hij is de machtige God.
Daarom zeg ik tegen hem:
‘U beschermt me,
ik hoef niet bang te zijn.
Op u vertrouw ik.’
Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
mijn God, op Wie ik vertrouw!
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
mijn God, op Wie ik vertrouw!
Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,
vernacht in de schaduw des Almachtigen.
Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting,
mijn God, op wie ik vertrouw.
vernacht in de schaduw des Almachtigen.
Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting,
mijn God, op wie ik vertrouw.
Als je bescherming zoekt bij de Allerhoogste God,
ben je helemaal veilig.
Ik zeg tegen de Heer:
"Bij U ben ik zo veilig als in een schuilplaats,
zo veilig als in een burcht.
U bent mijn God. Ik vertrouw op U."
ben je helemaal veilig.
Ik zeg tegen de Heer:
"Bij U ben ik zo veilig als in een schuilplaats,
zo veilig als in een burcht.
U bent mijn God. Ik vertrouw op U."