Hij zei: Ik houd heel erg veel van U, mijn Heer. U geeft mij kracht. Heer, U bent de rots onder mijn voeten, de burcht waar ik veilig ben, mijn Bevrijder. U bent mijn God, de rots waarop ik kan vertrouwen, het schild dat mij beschermt, mijn Redder, mijn sterke toren waarin ik veilig ben. | Hij zei: Ik heb U hartelijk lief, HEERE, mijn sterkte. De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem, mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn veilige vesting. |
Wanhopig riep ik de Heer om hulp. Ik riep tot mijn God. Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis. Mijn geroep klonk in zijn oren. | In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. |
Als mensen trouw zijn aan U, bent U trouw aan hen. U bent goed voor mensen die goed leven. | Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren, tegenover de oprechte man oprecht. |
U bent voor mij als een lamp, Heer, want U brengt licht in mijn duisternis. | Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE; mijn God doet mijn duisternis opklaren. |
Wat God doet is volmaakt. Wat Hij zegt is altijd te vertrouwen. Hij beschermt iedereen die naar Hem toe komt voor hulp. | Gods weg is volmaakt, het woord van de HEERE is gelouterd, Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen. |
Er is geen andere God dan de Heer! Er is geen andere rots dan onze God! Alleen Hij is de rots onder onze voeten. | Want wie is God, behalve de HEERE? Wie is een rots dan alleen onze God? |
U beschermde me als een schild en U hielp mij. Dankzij uw goedheid ben ik machtig geworden. U heeft de weg voor mij gebaand. Ik kon gaan zonder te struikelen. | Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven, Uw rechterhand heeft mij ondersteund, Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven, mijn enkels hebben niet gewankeld. |