Als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend. | We hebben verdriet maar toch zijn we altijd verheugd, we zijn arm maar toch maken we velen rijk, we bezitten niets maar toch hebben we alles. |
Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God! | Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God, die mij ziet en redt. |
Want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik. | Wie dorstig zijn, zal Ik verkwikken; wie uitgeput zijn, geef Ik kracht. |
En Nehemia – dat is de stadhouder – met de priester-schriftgeleerde Ezra en de Levieten, die het volk onderricht gaven, zeiden tot het gehele volk: Deze dag is voor de Here, uw God, heilig; bedrijft geen rouw en weent niet. Want het gehele volk weende, toen het de woorden der wet hoorde. | Ezra zei tegen hen: ‘Maak een feestmaal klaar met lekker eten en drinken, en deel ervan uit aan wie niets heeft, want deze dag is gewijd aan onze Heer. Wees niet bedroefd, want de vreugde die de HEER u geeft, is uw kracht.’ |
En bedroeft de heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing. | Maak Gods heilige Geest niet bedroefd, want Hij is het stempel waarmee u gemerkt bent voor de dag van de verlossing. |
Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. | Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de HEER. |
Hij geneest de verbrokenen van hart en verbindt hun wonden. | Hij geneest wie gebroken zijn en verzorgt hun diepe wonden. |
De Here maakt de blinden ziende, de Here richt de gebogenen op, de Here heeft de rechtvaardigen lief. | De HEER opent de ogen van blinden, de HEER richt de gebogenen op, de HEER heeft de rechtvaardigen lief. |