Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding. | Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. |
Zie, het oog van de HEERE is over wie Hem vrezen, op hen die op Zijn goedertierenheid hopen. | Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen. |
Laat Uw goedertierenheid over ons zijn, HEERE, zoals wij op U hopen. | Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen. |
Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen. | Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. |
Uitgestelde verwachting krenkt het hart, maar een vervuld verlangen is een boom des levens. | Een langgerekt hopen maakt het hart ziek, maar een vervulde begeerte is een boom des levens. |
Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw. | Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. |
De verwachting van de rechtvaardigen is blijdschap, maar de hoop van de goddelozen zal vergaan. | De verwachting der rechtvaardigen is vreugde, maar de hoop der goddelozen gaat teniet. |
Leid mij in Uw waarheid en leer mij, want U bent de God van mijn heil; U verwacht ik de hele dag. | Leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag. |
Zelf zal ik echter uitzien naar de HEERE, ik zal wachten op de God van mijn heil. Mijn God zal mij horen. | Maar ik zal uitzien naar de Here, ik zal wachten op de God mijns heils; mijn God zal mij horen. |
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. | Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet. |
Want alles wat eertijds geschreven is, is tot onze onderwijzing eerder geschreven, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden. | Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden. |
Namelijk verlichte ogen van uw verstand, om te weten wat de hoop van Zijn roeping is, en wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen. | Verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen. |