Slechtheid levert schatten op waar je niets aan hebt. Maar als je goed bent, redt dat je leven. | Niemand wordt gelukkig van gestolen geld, maar eerlijkheid redt mensen van de dood. |
Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. Ik heb echt alles meegemaakt. Ik heb geleerd wat het is om genoeg te eten te hebben en ik heb geleerd wat het is om honger te hebben. Ik heb geleerd wat overvloed is en ik heb geleerd wat gebrek is. | Ik weet hoe het is om arm te zijn, en ik weet hoe het is om rijk te zijn. Ik heb alle situaties meegemaakt: Soms had ik veel te eten, en soms had ik honger. Soms was ik rijk, en soms had ik helemaal niets. |
Als je een toren wil gaan bouwen, ga je toch eerst rustig uitrekenen wat het zal gaan kosten? Je moet toch weten of je het werk zal kunnen afmaken? | Jezus zei: ‘Stel dat je een toren wilt bouwen. Dan ga je eerst bedenken hoeveel dat kost en of je genoeg geld hebt.’ |
Als God je rijk maakt, geeft Hij je de mogelijkheid om te eten en alles te hebben wat je nodig hebt. En om te genieten van alles waarvoor je zo hard hebt gewerkt. Dat is dan een geschenk van God. | God geeft je misschien rijkdom en bezit. En hij zorgt ervoor dat je kunt genieten van alles wat je hebt. Je hebt er hard voor gewerkt, en het is een geschenk van God. |
Het is fijner om uw wil te doen dan om heel erg rijk te zijn. | Ik wil graag leven zoals u dat wilt. Dat heb ik liever dan grote rijkdom. |
Je kan nooit twee heren dienen. Want je zal altijd meer van de één dan van de ander houden. Je kan niet God dienen, én Mammon. | Je kunt niet trouw zijn aan twee bazen tegelijk. Want je zult altijd meer liefde hebben voor de één dan voor de ander. En je zult altijd meer respect hebben voor de één dan voor de ander. Je kunt dus niet tegelijk voor God en voor het geld leven. |
Als iemand rijk en machtig is, heeft U hem dat gegeven. Want U heerst over alles. U bent oppermachtig. U kan mensen groot en machtig maken. | U kunt mensen rijk en beroemd maken. U heerst over alles, want u hebt alle macht. U beslist wie sterk en machtig worden. |
Als je het goed hebt in deze wereld, maar je wil een arme broeder of zuster niet helpen, hoe kan Gods liefde dan in je wonen? | Stel dat een rijke gelovige ziet dat een andere gelovige arm is. Maar hij heeft geen medelijden met die ander, en helpt hem niet. Dan blijft Gods liefde niet in hem. |
Huis en bezit erf je van je ouders. Maar een verstandige vrouw is een geschenk van de Heer. | Een huis en een erfenis krijg je van je ouders, maar een wijze vrouw krijg je van de Heer. |
De Heer maakt arm, en Hij maakt rijk. Sommige mensen vernedert Hij, andere eert Hij juist. | De Heer beslist over arm en rijk. Aan sommige mensen geeft hij macht, maar anderen vernedert hij. |
Het is beter weinig te hebben, maar eerlijk te zijn, dan rijk te zijn en oneerlijk. | Je kunt beter arm zijn en eerlijk, dan rijk en oneerlijk. |
We hebben verdriet, maar toch zijn we altijd blij. We hebben niets, maar toch maken we veel mensen rijk. We hebben niets, maar eigenlijk hebben we alles. | Ik heb verdriet, maar toch ben ik altijd blij. Ik ben arm, maar ik maak veel mensen rijk. Ik bezit niets, en toch heb ik alles! |
Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, zorgde de Heer ervoor dat het weer goed ging met Job. Hij gaf hem het dubbele van wat hij vroeger had gehad. | Nadat Job voor zijn vrienden gebeden had, liet de Heer een nieuwe tijd voor Job beginnen. Toen ging het veel beter met hem. De Heer gaf hem zelfs twee keer zo veel bezit als vroeger. |
Als iemand rijker wordt, heeft hij ook meer mensen die ervan moeten eten. En wat heeft de eigenaar er dan aan? Hij kan niet anders dan toekijken. | Als iemand rijk wordt, willen steeds meer mensen iets van hem hebben. En degene die rijk is, kan alleen maar toekijken. Hij heeft niets meer aan zijn bezit. |
Slechte mensen vragen wel te leen, maar geven nooit iets terug. Maar goede mensen geven weg uit medelijden en vragen niets terug. | Slechte mensen lenen dingen van anderen, maar ze geven nooit iets terug. Goede mensen geven graag dingen weg, zij weten wat liefde is. |
Een rijk mens heeft macht over arme mensen. Als je leent, kom je in de macht van de man van wie je geleend hebt. | Rijke mensen hebben macht over arme mensen. Mensen die geld uitlenen, zijn machtiger dan mensen die zelf geld van iemand lenen. |
Als je niet veel geld hebt, mag je er blij over zijn dat je voor God toch belangrijk bent. Maar als je rijk bent, moet je eraan denken dat God jouw geld niet zo belangrijk vindt. Want op een dag zul je er niet meer zijn. Net zoals een mooie bloem in het gras op een dag verdwenen is. | Christenen die arm en onbelangrijk zijn, mogen er trots op zijn dat God hen uitgekozen heeft. En rijke christenen mogen er trots op zijn dat ze op aarde totaal onbelangrijk zijn. Het gaat met hen net als met de bloemen in het gras. |
Er zijn ook mensen die het woord horen, maar hun geloof wordt verstikt door de zorgen van de wereld en het verlangen naar geld. Er groeit geen vrucht aan hen. Zij zijn het zaad dat in de distels is gezaaid. | Weer anderen lijken op het zaad dat tussen het onkruid valt. Die mensen hebben het nieuws gehoord, maar ze doen er niets mee. Want ze maken zich zorgen over de dagelijkse dingen. Ze willen rijk worden. Dat vinden ze belangrijker. |
Iemand die rijk is, wordt gedwongen om losgeld te betalen voor zijn leven. Een arm mens wordt niet eens bedreigd. | Rijke mensen kunnen bedreigd worden vanwege hun geld, maar arme mensen hoeven die angst niet te hebben. |
Jullie mogen geen andere goden hebben, maar alleen Mij. Jullie mogen geen gouden of zilveren goden maken. | Jullie mogen geen andere goden maken, goden van goud of van zilver. Jullie moeten alleen mij vereren. |
Maar Petrus zei: "Ananias, waarom heb je je door de duivel laten opstoken om tegen de Heilige Geest te liegen? Want je hebt een deel van het geld voor jezelf gehouden. Toen je het land nog niet had verkocht, was het toch van jou? En toen je het had verkocht, mocht je met het geld toch doen wat je wilde? Waarom doe je dan alsof dit al het geld is? Je hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God." | Maar Petrus zei: ‘Ananias, je hebt geluisterd naar Satan en je hebt de heilige Geest bedrogen. Want je deed alsof je de hele opbrengst gaf. Waarom heb je dat gedaan? Je had je land gewoon voor jezelf kunnen houden. Of je had het geld voor jezelf kunnen gebruiken. Maar nu ben je oneerlijk geweest, en niet tegen de mensen, maar tegen God!’ |