Toen het Joodse Pinksterfeest begon, waren alle gelovigen bij elkaar in een huis. Opeens kwam er uit de hemel een vreemd geluid. Het klonk alsof het hard begon te waaien. Het was overal in huis te horen. | Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. |
Ook zagen de gelovigen iets dat op vuur leek. Dat vuur verdeelde zich in vlammen, en op iedereen kwam een vlam neer. Zo kwam de heilige Geest in alle gelovigen. Daardoor begonnen ze te spreken in vreemde talen. | Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven. |
Op die dag zal iedereen gered worden die mij om hulp vraagt. | Dan zal ieder die de naam van de Heer aanroept worden gered. |
Nu is Jezus in de hemel. Hij zit aan de rechterkant van God. Hij heeft de heilige Geest gekregen, zoals God beloofd had. En Jezus heeft die heilige Geest aan ons gegeven. Dat hebben jullie zelf kunnen zien en horen! | Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand, en heeft van de Vader de heilige Geest ontvangen, zoals beloofd was. Die Geest heeft Hij over ons uitgegoten, en dat is wat u ziet en hoort. |
Petrus zei: ‘Jullie moeten allemaal je leven veranderen, en je laten dopen in de naam van Jezus Christus. Dan zal de Heer, onze God, jullie zonden vergeven. En hij zal de heilige Geest aan jullie geven.’ | Petrus antwoordde: ‘Kom tot inkeer en laat u allen dopen in de naam van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden.’ |
Veel mensen geloofden Petrus en lieten zich dopen. Er kwamen die dag ongeveer drieduizend gelovigen bij. | Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen; op die dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend. |
Alle gelovigen gingen met elkaar om als mensen van één familie. Ze kregen van de apostelen uitleg over Jezus. En ze kwamen steeds bij elkaar om te bidden en om met elkaar het brood te delen. | Ze wijdden zich trouw aan het onderricht dat de apostelen gaven, aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed. |
Elke dag kwamen ze naar de tempel om samen te zijn. Bij elkaar thuis deelden ze het brood. Vol vreugde aten ze samen, en iedereen was even belangrijk. Ze eerden God, en het hele volk had veel waardering voor hen. Elke dag kwamen er meer mensen bij die door God gered waren. | Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. Ze loofden God en stonden in de gunst bij het hele volk. De Heer breidde hun aantal dagelijks uit; steeds meer mensen werden gered. |